ECLI:NL:HR:2011:BR0395

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04226
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over redelijke termijn en woonplaats verdachte in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1960, die ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 2 april 1999 niet in de basisadministratie persoonsgegevens van enige gemeente in Nederland was opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de vertraging in de procedure, van 2 april 2000 tot 15 oktober 2009, niet aan het Openbaar Ministerie kan worden toegerekend. De verstekmededeling was binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig betekend, en het Openbaar Ministerie had diverse pogingen ondernomen om de verblijfplaats van de verdachte te achterhalen.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, de gevangenisstraf verminderd tot 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en het beroep voor het overige verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De zaak illustreert de complexiteit van het vaststellen van de woonplaats van een verdachte en de gevolgen daarvan voor de redelijke termijn in strafprocedures.

Uitspraak

27 september 2011
Strafkamer
nr. 09/04226
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 april 1999, nummer 23/000161-98, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden "vanwege de excessief lange termijn tussen de uitspraak in hoger beroep en de betekening van de verstekmededeling in persoon".
3.2. De bestreden uitspraak is op 2 april 1999 bij verstek gewezen en houdt in dat de verdachte woont te [a-straat 1], [plaats]. Het beroep in cassatie is ingesteld op 15 oktober 2009. De aan de Hoge Raad gezonden gedingstukken houden ten aanzien van de betekening van de verstekmededeling in de zin van art. 366 Sv in hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 15.
3.3. In aanmerking genomen dat de stukken van het geding inhouden dat een eerder aan voormeld adres in Suriname verstuurd gerechtelijk schrijven onbestelbaar retour is gekomen met op de enveloppe de aantekening "nummer komt niet voor in de straat", is naar het oordeel van de Hoge Raad het voormelde adres van de verdachte niet een feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte in de zin van art. 588 Sv.
3.4. Bij het onderzoek naar de naleving van art. 435, eerste lid, Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte op geen enkel moment in de periode vanaf 2 april 1999 in de basisadministratie persoonsgegevens van enige gemeente in Nederland opgenomen is geweest. Evenmin blijkt uit de stukken van een andere woon- of verblijfplaats van de verdachte gedurende die periode.
3.5. Niet kan worden gezegd dat de vertraging die is opgetreden vanaf 2 april 2000 tot 15 oktober 2009 valt toe te rekenen aan het Openbaar Ministerie, omdat de verdachte in deze fase van de vervolging op geen enkel moment ingeschreven is geweest in de basisadministratie persoonsgegevens van enige gemeente in Nederland en van de verdachte evenmin een woon- of verblijfplaats bekend was, terwijl de verstekmededeling binnen één jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend door de in art. 588, eerste lid onder b sub 3°, Sv voorziene uitreiking aan de griffier om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van haar bekend is, én het Openbaar Ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - diverse malen heeft getracht te achterhalen of de verdachte inmiddels in de basisadministratie persoonsgegevens was opgenomen.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 27 september 2011.