ECLI:NL:HR:2011:BR2087
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Verbetering van de proeftijd en wettelijke voorschriften in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 2 augustus 2010 had geoordeeld in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.P. de Boer, had middelen van cassatie ingediend, waarbij werd geklaagd dat het Hof had verzuimd de duur van de proeftijd te bepalen en dat het artikel 55 van de Wet wapens en munitie (WWM) niet was vermeld als wettelijk voorschrift waarop de straf mede berustte. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat de Hoge Raad de proeftijd op twee jaar zou bepalen en het beroep voor het overige zou verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat het middel gegrond was, omdat het Hof inderdaad had verzuimd de proeftijd te bepalen en het artikel 55 WWM te vermelden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak verbeterd door de proeftijd vast te stellen op twee jaren en het artikel 55 WWM als wettelijk voorschrift te vermelden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van het correct vermelden van wettelijke voorschriften in strafzaken en de noodzaak om de proeftijd te specificeren.