ECLI:NL:HR:2011:BR2359

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00726
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaarde van schriftelijke slachtofferverklaring in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 27 juni 2008. Het Hof had een schriftelijke slachtofferverklaring als bewijsmiddel gebruikt, wat door de verdediging werd betwist. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel het slachtoffer op grond van het toen geldende artikel 302 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd was om een mondelinge verklaring af te leggen, deze verklaring niet als getuigenbewijs kon worden gebruikt. Echter, de schriftelijke verklaring, die buiten het kader van artikel 302 was vastgelegd, kon wel als bewijs worden gebruikt, mits deze voldeed aan de bewijsvoorschriften. De Hoge Raad concludeerde dat er geen rechtsregel was die het gebruik van de schriftelijke verklaring in de weg stond, en dat het Hof vrij was om deze verklaring voor het bewijs te gebruiken. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de middelen van cassatie niet tot een andere uitkomst konden leiden. De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom de bewijswaarde van slachtofferverklaringen in strafzaken, en bevestigt de mogelijkheid om schriftelijke verklaringen te gebruiken, zelfs wanneer het slachtoffer niet als getuige optreedt.

Uitspraak

11 oktober 2011
Strafkamer
nr. 11/00726
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 juli 2010, nummer 20/004788-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een schriftelijke slachtofferverklaring tot het bewijs heeft gebezigd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 27 juni 2008 te [plaats] aan een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1925), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken linkerheup en een gekneusde nier), heeft toegebracht, door opzettelijk (na het nemen van een aanloop) met twee voeten tegen de heup van die [slachtoffer] aan te springen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een, van het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, Afdeling Valkenswaard-Waalre, met dossiernummer PL2217/08-006305, deel uitmakend proces-verbaal van aangifte, op 27 juni 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer] (b1z. 11-l2):
Ik ben geboren op [geboortedatum 2] 1925.
Ik was vandaag, 27 juni 2008, omstreeks 17.00 uur op bezoek bij mijn vriendin, welke woonachtig is aan [a-straat 1] te [plaats]. [A-straat] is een appartementencomplex. (...) Ik zag dat de bewoner van het (het hof leest: een) appartement, een man van Turkse afkomst en ongeveer 26 jaar oud, naar buiten kwam. Ik ken deze man alleen als [verdachte]. Dat is een gedeelte van zijn naam. Ik sprak die man aan omdat hij de vloerbedekking van de gang had bevuild. (...) Ik hoorde dat die man hard begon te roepen en te schreeuwen.(...) Hierop besloot ik het maar zo te laten en ben aangelopen (...) in de richting van (...) (huis)nummer [2]. (...) Toen ik vlakbij de voordeur was, hoorde ik iemand aan komen rennen. Ik keek om en zag dat die [verdachte] kwam aanrennen. Ik zag dat hij toen sprong en met twee voeten tegen mij aansprong. Ik voelde meteen een hevige pijn in mijn linkerheup. Door deze trap ben ik tegen de grond aan gevallen. Ik kon niet meer overeind komen vanwege de pijn in mijn been. (...) De buren van nummer [2] hebben mij overeind geholpen en op een stoel gezet. Ik had heel veel pijn aan mijn linkerheup en been. Mijn buurman had de ambulance gebeld.(...) Ik ondervind nu heel veel pijn van mijn been en heup met het lopen en gebruik veel pijnstillers om de pijn dragelijk te maken.
2. Schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] d.d. 17 juni 2010, onder meer inhoudende:
De trap deed pijn en ik viel gelijk op de grond. (...) Het gebeurde op een vrijdag. (...) Ik kon heel slecht lopen. Op de maandag kwam mijn huisarts (...) en hij zag gelijk dat het niet goed was. Met de ambulance ben ik naar het ziekenhuis gebracht. Het bleek dat mijn linkerheup was gebroken. De volgende dag ben ik geopereerd en er is een compleet nieuwe heup ingezet. (...) Ongeveer twee maanden heb ik thuis fysiotherapie gehad.(...) Sinds die trap loop ik met krukken en een rollator. Ik kan niet meer zonder.(...) Wanneer ik lang sta, nog geen tien minuten, word ik moe en zak ik in elkaar.(...)Sinds die trap (...) kan ik geen auto meer rijden.
3. Een, van het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, Afdeling Valkenswaard-Waalre, met dossiernummer PL2217/08-006305, deel uitmakend proces-verbaal van bevindingen, op 9 juli 2008 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisant (blz. 13-14):
Op vrijdag 27 juni 2008, omstreeks 17.33 uur, (...) werd via de mobilofoon door de meldkamer van de politie de melding uitgegeven dat op het adres [a-straat 1] te [plaats] een man was mishandeld en dat hierbij assistentie van politie en ambulance werd verzocht. (...) De melding gaf verder aan dat het slachtoffer was opgevangen door een buurman die woont op het adres [a-straat 2] te [plaats]. (...) In de woning van appartement [2] trof ik twee mannen aan. Een van de mannen gaf aan de bewoner van nummer [2] te zijn, zijnde [betrokkene 1]. Hij zei mij de bewoner van de [a-straat 3] (het hof leest: [1]) te hebben opgevangen, zijnde [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] op een stoel aan de keukentafel zat en dat [slachtoffer] zichtbaar pijn had. Ik zag namelijk dat hij met zijn hand zijn linkerheup ondersteunde en dat hij hierbij een vertrokken gezicht toonde. Ik vroeg [slachtoffer] wat er was gebeurd. [Slachtoffer] antwoordde mij dat hij getrapt was door de Turk van nummer [3]. (...) [Slachtoffer] zei dat hij die Turk van nummer [3] met een karatetrap op hem af zag komen. De Turk had hem links op zijn heup geraakt en daar voelde hij nu een hevige pijn. Korte tijd later arriveerde de ambulance en werd [slachtoffer] ter plaatse onderzocht. Ik zag en hoorde dat de verpleger aan [slachtoffer] vroeg zijn been te strekken. [Slachtoffer] zei dat hij dat niet kon en dat hij veel pijn had. Ik zag dat het gezicht van [slachtoffer] bij dit onderzoek vertrok van pijn.
4. Een, van het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, Afdeling Valkenswaard-Waalre, met dossiernummer PL2217/08-006305, deel uitmakend proces-verbaal van verhoor, op 4 juli 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] (blz. 15-16):
Ik ben een van de bewoners van de appartementen aan [a-straat] te [plaats]. Op vrijdag 27 juni 2008 (...) kwam ik van buiten het gebouw binnen. (...) Toen ik op de gang van de eerste verdieping kwam (...) zag ik dat ook [slachtoffer] op de gang stond. (...) Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen [verdachte] zei dat hij de rotzooi die hij gemaakt had in de gang een keer moest opruimen. (...) Op dat moment ben ik verder gelopen naar mijn appartement. (...) Ik had de toegangsdeur van het appartement nog open staan. (...). (Ik) hoorde een klap. Ik hoorde tevens aan de stem (...) van [verdachte] dat die riep: "Dat was menens." Hierop ben ik direct naar de gang gelopen en zag [slachtoffer] in de gang liggen. (...) Ik heb [slachtoffer] overeind geholpen en hoorde dat hij zei dat hij door [verdachte] was geschopt. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer] verrekte van de pijn in zijn zij. (...) Ik heb vervolgens met [betrokkene 2] [slachtoffer] bij mij binnen gedragen en (ik) heb de politie en ambulance gebeld. Het personeel van de ambulance nam hem niet mee en vertelde dat zijn heup gekneusd was en dat hij pijnstillers moest nemen.(...) Ik ben de zaterdag erop met [betrokkene 2] naar [slachtoffer] gegaan die pijn bleef houden. Ik heb de dokterspost toen gebeld, waarna er een dokter kwam. (...) De maandag erop hoorde ik dat [slachtoffer] weer pijn had en dat die zijn huisarts had gebeld. [Slachtoffer] is toen meteen opgenomen in het Maximaziekenhuis in Eindhoven. Hij bleek een gebroken heup te hebben en is daar afgelopen woensdag aan geopereerd.
5. Een, van het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, Afdeling Valkenswaard-Waalre, met dossiernummer PL2217/08-006305, deel uitmakend aanvraagformulier medische informatie, op 16 juli 2008 te Veldhoven opgemaakt door M. Hoekstra, arts, waaruit blijkt dat op 30 juni 2008 is geconstateerd dat [slachtoffer] een gebroken heup links en een nierkneuzing had (blz. 22).
6. Een, van het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, Afdeling Valkenswaard-Waalre, met dossiernummer PL2217/08-006305, deel uitmakend proces-verbaal van verhoor, op 2 juli 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 4], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte (blz. 17-18):
Op vrijdag 27 juni 2008 tegen het einde van de middag bevond ik mij in mijn appartement aan de [a-straat 3] te [plaats]. (...) Op een gegeven moment kwam ik vanuit mijn appartement naar buiten en kwam op de galerij. Ik zag dat op dat moment de vriend van mijn buurvrouw [betrokkene 3] (het) hof begrijpt: de bewoner van huisnummer [1]) stond te praten met [betrokkene 1], zijnde de bewoner van nummer [2]. De vriend van [betrokkene 3] woont om de week bij haar in en is zodoende ook mijn buurman. Zo noem ik hem ook.(...) De buurman (...) maakte een vervelende opmerking tegen mij. (...) Ik heb hem met de vuist een klap (...) gegeven. Als gevolg van deze klap viel de buurman achterover in de deuropening van [betrokkene 1]."
2.3. Ten tijde van de behandeling van de zaak door het Hof was het slachtoffer van een delict op grond van het toen geldende art. 302 Sv bevoegd op de terechtzitting een mondelinge verklaring af te leggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij hem heeft teweeggebracht. Thans is het slachtoffer daartoe op grond van art. 51e Sv bevoegd. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepalingen, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal, moet worden aangenomen dat het slachtoffer alsdan niet optreedt als getuige en dat de door hem in dat verband afgelegde verklaring door de rechter niet kan worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde. Dat laatste heeft ook te gelden voor een eventueel aan de rechter overgelegd afschrift van die mondelinge verklaring.
Een en ander laat de bruikbaarheid voor het bewijs van een schriftelijke slachtofferverklaring als de onderhavige onverlet, aangezien die verklaring buiten het kader van art. 302 Sv in een schriftelijk bescheid is vastgelegd. Geen rechtsregel stond of staat eraan in de weg dat een dergelijke verklaring tot het bewijs wordt gebezigd indien deze aan de bewijsvoorschriften voldoet. Daarin is geen verandering gekomen doordat - ten behoeve van het slachtoffer - het spreekrecht ter terechtzitting is ingevoerd, noch doordat het slachtoffer op de voet van art. 51b, tweede lid, Sv, aan het openbaar ministerie kan verzoeken aan het dossier documenten toe te voegen die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte, zoals een zogenoemde schriftelijke slachtofferverklaring.
Gelet op het vorenoverwogene stond het het Hof vrij de hiervoor onder 2.2.2 sub 2 weergegeven schriftelijke slachtofferverklaring op de voet van art. 344, eerste lid onder 5°, Sv voor het bewijs van het tenlastegelegde te bezigen.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 oktober 2011.