ECLI:NL:HR:2011:BR2990

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03004
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafmotivering bij drugshandel door coffeeshophouder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, een coffeeshophouder, was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij een grote hoeveelheid hasj en hennep voorhanden had. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd hoe de straatwaarde van de aangetroffen drugs tot een bedrag van minstens € 200.000,- was gekomen. Dit was een essentieel onderdeel van de strafmotivering, en de Hoge Raad vond dat het Hof dit nader had moeten onderbouwen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het bestaande hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef, maar de straf opnieuw moest worden beoordeeld.

Uitspraak

11 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/03004
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 september 2009, nummer 21/003930-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien van de opgelegde straf, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de strafmotivering.
2.2. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3, onder C, Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de strafmotivering het volgende in:
"De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte als coffeeshophouder een grote hoeveelheid hasj en hennep met een straatwaarde van minstens € 200.000,- voorhanden heeft gehad in zijn woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in dergelijke drugs vaak gepaard gaat met criminaliteit, welke criminaliteit verdachte met zijn handelen in stand houdt. Het hof houdt rekening met de straf die wordt opgelegd in de gelijktijdig behandelde strafzaak tegen verdachte met het parketnummer 21-000817-08. Ten nadele van verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte reeds eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit. Vanwege deze recidive en de ernst van het feit zal het hof - ondanks de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte - een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd."
2.3. Het middel klaagt dat de opgelegde straf onbegrijpelijk is gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de straatwaarde van de aangetroffen hasj en hennep minstens € 200.000,- bedroeg, terwijl dit niet als een feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd.
2.4. Voor zover het middel berust op de opvatting dat omstandigheden die worden gebruikt ter motivering van de straf moeten kunnen worden ontleend aan de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsmiddelen dan wel aan nader aangeduide bewijsmiddelen, stelt het een eis die het recht niet kent. Voldoende is dat van die omstandigheden ter terechtzitting is gebleken (vgl. HR 14 februari 2006, LJN AU7119).
2.5. Uit het verhandelde ter terechtzitting kan niet zonder meer blijken waaraan het Hof heeft ontleend dat de grote hoeveelheid hasj en hennep, die de verdachte als coffeeshophouder voorhanden heeft gehad "een straatwaarde van minstens € 200.000,-" had. Het Hof had de oplegging van de straf in dit opzicht daarom nader moeten motiveren.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt met worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 oktober 2011.