ECLI:NL:HR:2011:BS8790

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02396
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voortzetting huur op basis van artikel 7:268 lid 2 BW

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 10/02396. De zaak betreft een vordering tot voortzetting van huur, zoals bedoeld in artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat op 19 januari 2010 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen, waaronder een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 11 februari 2009, en concludeert dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bevestigd. Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van de verweerder, de Hollandsch Brabantse Maatschappij van Onroerende Goederen N.V. (HBMOG), vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt hoe de wetgeving omtrent huur en de voortzetting daarvan in de praktijk wordt toegepast. De beslissing biedt duidelijkheid over de reikwijdte van artikel 7:268 lid 2 BW en de voorwaarden waaronder een vordering tot voortzetting van huur kan worden toegewezen of afgewezen.

Uitspraak

18 november 2011
Eerste Kamer
nr. 10/02396
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
HOLLANDSCH BRABANTSCHE MAATSCHAPPIJ VAN ONROERENDE GOEDEREN N.V.,
gevestigd te Haarlem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en HBMOG.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak CV 2008-15776 van de kantonrechter te Amsterdam van 11 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.033.151/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
HBMOG heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van HBMOG begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 18 november 2011.