ECLI:NL:HR:2011:BS8790
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voortzetting huur op basis van artikel 7:268 lid 2 BW
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 10/02396. De zaak betreft een vordering tot voortzetting van huur, zoals bedoeld in artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat op 19 januari 2010 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen, waaronder een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 11 februari 2009, en concludeert dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bevestigd. Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van de verweerder, de Hollandsch Brabantse Maatschappij van Onroerende Goederen N.V. (HBMOG), vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt hoe de wetgeving omtrent huur en de voortzetting daarvan in de praktijk wordt toegepast. De beslissing biedt duidelijkheid over de reikwijdte van artikel 7:268 lid 2 BW en de voorwaarden waaronder een vordering tot voortzetting van huur kan worden toegewezen of afgewezen.