ECLI:NL:HR:2011:BT1977

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00957 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake overtreding van de Wegenverkeerswet

Op 20 september 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 11/00957 H, waarin een aanvrage tot herziening werd behandeld. De aanvrager, geboren in 1938, had een verzoek ingediend tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 26 januari 2009 was gewezen. In dat arrest was de aanvrager veroordeeld voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in verband met een ongeval waarbij een ander was overleden. De straf bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de herzieningsaanvraag vastgesteld dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de artikelen 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager had niet de noodzakelijke omstandigheden aangedragen die een herziening konden rechtvaardigen, noch had hij bewijsstukken overgelegd die de gestelde omstandigheden konden onderbouwen. Hierdoor kon de aanvrage niet worden ontvangen.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere veroordeling van het Gerechtshof te Arnhem in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een herzieningsaanvraag, en dat het ontbreken van substantiële nieuwe feiten of omstandigheden leidt tot afwijzing van dergelijke verzoeken.

Uitspraak

20 september 2011
Strafkamer
nr. S 11/00957 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 januari 2009, nummer 21/003143-08, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 18 juli 2008 - de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder
2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 20 september 2011.