ECLI:NL:HR:2012:BQ3008

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01118
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot vernietiging van scheiding en deling; verjaring schadevordering uit onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw, eiseres tot cassatie, had beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof, terwijl de man, verweerder in cassatie, incidenteel cassatieberoep had ingesteld. De Hoge Raad heeft de relevante feiten en processtukken uit de eerdere instanties in overweging genomen, waaronder vonnissen van de rechtbank Utrecht en arresten van het gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de vrouw niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. In het incidentele beroep heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de man geen incidenteel hoger beroep had ingesteld, wat leidde tot de vernietiging van het arrest van het hof in dat opzicht. De Hoge Raad heeft de vrouw bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de man zijn begroot op een totaal van € 4.538,18. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het instellen van hoger beroep en de gevolgen van verjaring in civiele zaken.

Uitspraak

16 november 2012
Eerste Kamer
11/01118
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. M.E. Franke,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 204984/HA ZA 05-2491 van de rechtbank Utrecht van 1 februari 2006 en 2 mei 2007;
b. de arresten in de zaak 104.004.175 (rolnummer oud 2007/01140) van het gerechtshof te Amsterdam van 17 juni 2008 en 24 augustus 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt in het principaal cassatieberoep tot verwerping en in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
4.1. Het middel keert zich in de eerste plaats tegen de vaststelling van het hof dat de man incidenteel hoger beroep heeft ingesteld (eindarrest, rov. 3.1), en in de tweede plaats tegen de door het hof uitgesproken veroordeling van de man in de kosten van het incidenteel hoger beroep (eindarrest, rov. 3.12).
4.2. Beide klachten zijn gegrond. Nu de door de man genomen 'memorie van antwoord, tevens inhoudende een zelfstandig appel' geen gronden voor het hoger beroep bevat en uitsluitend strekt tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, betreft het laatste gedeelte van de kop van dit stuk onmiskenbaar een vergissing en is dus geen andere conclusie mogelijk dan dat de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Vaste rechtspraak is bovendien dat een incidenteel hoger beroep dat onnodig is omdat het betrekking heeft op een geschilpunt dat de appelrechter ook zonder dat beroep moet behandelen, geen grond kan opleveren voor een kostenveroordeling (HR 10 juni 1988, LJN AC1506, NJ 1989/30, HR 11 mei 2012, LJN BV9966, NJ 2012/319, en HR 12 oktober 2012, LJN BW9243).
4.3. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door te beslissen als hierna vermeld.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op € 1.938,11 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 2010 voor zover gewezen in het incidenteel hoger beroep en verstaat dat de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 november 2012.