ECLI:NL:HR:2012:BR0400
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 09/04906 P. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals geregeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De betrokkene was hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag aan een benadeelde derde, maar het Hof had bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts een deel van dit bedrag in mindering gebracht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het slechts 1/11 deel van het bedrag in mindering had gebracht op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering in mindering moet worden gebracht. Echter, de rechter is niet verplicht om het volledige bedrag in mindering te brengen, vooral niet als de betrokkene aan de benadeelde derde het volledige bedrag heeft voldaan. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof had moeten motiveren waarom het de vordering in evenredigheid met het aantal betrokken personen in mindering had gebracht. Dit gebrek aan motivering leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de wijze waarop de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld en welke overwegingen daarbij een rol spelen. De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het vaststellen van de hoogte van het in mindering te brengen bedrag.