ECLI:NL:HR:2012:BR0400

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04906 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 09/04906 P. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals geregeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De betrokkene was hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag aan een benadeelde derde, maar het Hof had bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts een deel van dit bedrag in mindering gebracht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het slechts 1/11 deel van het bedrag in mindering had gebracht op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering in mindering moet worden gebracht. Echter, de rechter is niet verplicht om het volledige bedrag in mindering te brengen, vooral niet als de betrokkene aan de benadeelde derde het volledige bedrag heeft voldaan. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof had moeten motiveren waarom het de vordering in evenredigheid met het aantal betrokken personen in mindering had gebracht. Dit gebrek aan motivering leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de wijze waarop de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld en welke overwegingen daarbij een rol spelen. De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het vaststellen van de hoogte van het in mindering te brengen bedrag.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 09/04906 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 24 november 2009, nummer 21/003314-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte slechts 1/11 deel van het bedrag tot betaling waarvan de betrokkene bij (onherroepelijk) vonnis van de civiele kamer van de Rechtbank te Haarlem hoofdelijk veroordeeld is, in mindering heeft gebracht op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2. Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 91.236,66. Daartoe heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het voordeel gelijkelijk is verdeeld tussen veroordeelde, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], zodat er vanuit wordt gegaan dat slechts éénderde deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde is geweest, zijnde € 871.063,-.
Ten aanzien van de bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2004 in rechte toegekende civiele vordering is het hof van oordeel dat het standpunt van de advocaat-generaal dient te worden gevolgd. Nu niet is gebleken dat een groter deel voor rekening van veroordeelde is gekomen of zal komen, dient deze vordering in evenredigheid met het aantal (rechts)personen ten laste waarvan het civiele vonnis is gewezen, in mindering te worden gebracht. Dit betreft een bedrag van € 428.645,75 dat vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf l2 februari 1999 tot heden (24 november 2009). Dat betreft € 295.100,39. Hierbij dient nog 1/11 deel van de proceskosten te worden bijgeteld. Dit is € 2.080,20.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van het door veroordeelde genoten voordeel op € 871.063,- minus (€ 482.645,75 + € 295.100,39 + € 2.080,20 =) € 779.826,34 = € 91.236,66."
2.3. Ingevolge art. 36e, zesde lid, Sr wordt bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering in mindering gebracht.
2.4. In het geval dat de betrokkene hoofdelijk veroordeeld is tot betaling van het aan een benadeelde derde toekomende bedrag, is de rechter niet verplicht dat gehele bedrag op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te brengen. Indien de betrokkene aan de benadeelde derde de gehele vordering heeft voldaan, zijn de andere hoofdelijk verbonden schuldenaren immers verplicht, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, in de schuld bij te dragen (vgl. HR 7 december 2004, LJN AR3021, NJ 2008/420). Voor zover het middel uitgaat van een andere opvatting, faalt het.
2.5. In aanmerking genomen dat het Hof, op grond van zijn vaststelling dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkelijk is verdeeld tussen de betrokkene en twee mededaders, ervan is uitgegaan dat "éénderde deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde is geweest", is het oordeel van het Hof dat "nu niet is gebleken dat een groter deel voor rekening van veroordeelde is gekomen of zal komen, deze vordering in evenredigheid met het aantal (rechts)personen ten laste waarvan het civiele vonnis is gewezen, in mindering [dient] te worden gebracht", zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 januari 2012.