ECLI:NL:HR:2012:BT2544
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in zedenzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1956, was eerder door de Rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor meerdere zedendelicten, waaronder verkrachting en ontucht met een minderjarige. Het Gerechtshof bevestigde in hoger beroep deze veroordeling, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, die werd toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.E.M. Jacquemard.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft echter de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren en tien maanden.
De Hoge Raad heeft het middel van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelde. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door een collegiaal orgaan, bestaande uit de vice-president en vier raadsheren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.