ECLI:NL:HR:2012:BT2544

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01439
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in zedenzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1956, was eerder door de Rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor meerdere zedendelicten, waaronder verkrachting en ontucht met een minderjarige. Het Gerechtshof bevestigde in hoger beroep deze veroordeling, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, die werd toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.E.M. Jacquemard.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft echter de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren en tien maanden.

De Hoge Raad heeft het middel van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelde. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door een collegiaal orgaan, bestaande uit de vice-president en vier raadsheren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.

Uitspraak

6 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/01439
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 december 2009, nummer 22/000600-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens wat betreft de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij - bevestigd het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 3 februari 2009 waarbij de verdachte ter zake van 1. "verkrachting", 2. "met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit en mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" en 3. "ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd" tot een gevangenisstraf van vier jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- (de Hoge Raad leest: vijfduizend euro), en de verdachte te dier zake een betalingsverplichting opgelegd als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad der Nederlanden vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 maart 2012.