2.2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een bewezenverklaring van het ten laste gelegde alleen of in beslissende mate is gestoeld op een tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, terwijl de verdediging in geen enkel stadium van de zaak in de gelegenheid is geweest deze getuige te horen en bovendien de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Volgens de raadsman kan derhalve niet worden uitgesloten dat een van de passagiers van de verdachte geïnteresseerd was in de auto en de verdachte geen taxivervoer verrichtte, maar hij de passagiers bij wijze van proefrit vervoerde.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid voor het bewijs van een tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, moet worden vooropgesteld dat indien de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad de persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, en voorts dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist (vergelijk HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 827).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2007, opgemaakt door [verbalisant 1] (p. 8-10 van het dossier), blijkt dat op 5 juni 2007 in verband met de overlast veroorzaakt door zogenoemde "snorders" in en rondom het werkgebied van wijkteam Flierbosdreef, een gerichte actie is georganiseerd met betrekking tot de overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000. Bij deze gerichte actie constateren de verbalisanten dat een Mercedes, voorzien van kenteken [AA-00-BB], bij Kraaiennest met twee passagiers wegrijdt. Vijf minuten na deze eerste waarneming zien de verbalisanten dat de passagiers in de Boris Pasternakstraat uitstappen. Na raadpleging van het politie informatie systeem constateren de verbalisanten dat de bestuurder van genoemde personenauto een recidivist is. Eén van de twee passagiers, [betrokkene 1], wordt door de verbalisanten - in de voor de getuige en de verbalisanten begrijpelijke Engelse taal - gehoord. [Betrokkene 1] verklaart dat de verdachte een snorder is, dat zij in de parkeergarage Kleiburg de personenauto is ingestapt en tegen betaling van een bedrag van € 2,50 door de verdachte naar de Boris Pasternakstraat is gebracht.
Uit de stukken van het dossier volgt dat de medepassagier van [betrokkene 1] niet door de verbalisanten is gehoord.
Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen [betrokkene 1] en de onbekend gebleven medepassagier toegewezen. Nu evenwel is gebleken dat [betrokkene 1] niet was te traceren, is door de economische politierechter en het hof op grond van artikel 288, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering afgezien van het horen van deze getuige.
Naar het oordeel van het hof kan, hoewel de verdediging om voormelde redenen niet in enig stadium in de gelegenheid is geweest [betrokkene 1] te (doen) ondervragen, haar verklaring wel worden gebezigd tot het bewijs. De betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde wordt immers in voldoende mate vastgesteld in het proces-verbaal van bevindingen, voornoemd, waarin de geconstateerde waarneembare bezigheden van de verdachte als snorder zijn gerelateerd en waaruit blijkt dat het aan de verbalisanten ambtshalve bekend was dat de verdachte eerder ter zake van overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 was veroordeeld. De verklaring van [betrokkene 1] ondersteunt slechts de geconstateerde gedragingen dat de verdachte op 5 juni 2007 wederom als snorder taxivervoer zonder vergunning verrichtte.
Daarenboven acht het hof de verklaring van de verdachte dat het hier om een proefrit ging teneinde zijn auto te verkopen ongeloofwaardig louter al omdat de passagier [betrokkene 1] daarover geenszins rept en het een snordersactiviteit kenmerkend kort ritje betrof van Kraaiennest naar de Boris Pasternakstraat tegen betaling van een relatief lage prijs, te weten € 2,50."