ECLI:NL:HR:2012:BU5241

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04092
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het noodweer-verweer in een strafzaak met zware mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor zware mishandeling van [betrokkene 1], die als gevolg van de mishandeling ernstig letsel had opgelopen, waaronder een schedelbasisfractuur en gezichtsverlies. De verdachte had aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zijn vriend [betrokkene 4] te hulp wilde schieten, die door het slachtoffer werd aangevallen. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die een noodzakelijke verdediging rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had toegelicht waarom het beroep op noodweer niet werd aanvaard. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van noodweer in strafzaken, waarbij de rechter moet onderzoeken of aan de voorwaarden voor noodweer is voldaan, zoals vastgelegd in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04092
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 12 mei 2010, nummer 21/002513-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 06 november 2007 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [betrokkene 1] met zijn rechter tot vuist gebalde hand een slag in het gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan voornoemde [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing en gezichtsverlies aan het linkeroog en een hoofdwond) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, dossiernr. PL0915/07-017919, gesloten en getekend op 8 november 2007 door [verbalisant 1], brigadier van politie Utrecht, gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nr. PL0915/07-350791, opgemaakt op 7 november 2007 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Utrecht, inhoudende de aangifte van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van zware mishandeling namens mijn zoon [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] ligt in het ziekenhuis.
2. het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, dossiernr. PL0915/07-017919A, gesloten en getekend op 5 december 2007 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. PL0915/07-350791, opgemaakt op 14 november 2007 door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Op 5 november 2007 omstreeks 21.00 uur bevond ik mij in Utrecht in de bar van mijn studentenvereniging. Tussen 21.30 en 22.00 uur zag ik onder andere [betrokkene 3] binnenkomen. [Betrokkene 3] en ik gingen omstreeks 02.00 uur naar [A] om wat te eten. Vanaf dat moment kan ik mij niets meer herinneren.
3. de als bijlage bij het onder 2 genoemde proces-verbaal gevoegde medische informatie betreffende [betrokkene 1], opgemaakt op 8 november 2007 door dr. R.C.J.M. Donders, neuroloog, Diakonessenhuis Utrecht.
4. het als bijlage bij het onder 2 genoemde proces-verbaal gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nr. PL0915/07-350791, gesloten en getekend op 13 november 2007 door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 13 november heb ik telefonisch contact gehad met de behandelend arts van [betrokkene 1]. Deze arts, dr. R.C.J.M. Donders, neuroloog in Diakonessenhuis te Utrecht, had een medische verklaring ingevuld, maar die was qua handschrift niet duidelijk leesbaar. Ik heb hem gevraagd wat de inhoud is van deze verklaring. Hij verklaarde mij het volgende:
- Een schedelfractuur (het hof begrijpt, gelet op het onder 3. genoemde bewijsmiddel: schedelbasisfractuur).
- Een fraktuur aan de linkeroogkas.
- Hersenkneuzing.
5. een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, lid 1, onder 5, van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende de schriftelijke slachtofferverklaring van [betrokkene 1], gedateerd 4 maart 2008, inhoudende voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Mijn linker oog functioneert niet meer zoals het moet. Omdat dit een neurologisch probleem is en niet aan het oog ligt, is hier niets aan te doen.
6. het als bijlage bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. PL0915/07-35079l, gesloten en getekend op 6 november 2007 door [verbalisant 3], hoofdagent van politie Utrecht, inhoudende de op 6 november 2007 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Vannacht omstreeks 02.30 uur ging ik met [betrokkene 4] een patatje eten bij [B] in Utrecht. Toen ik naar buiten ging, zag ik dat er een vechtpartij plaatsvond. Ik zag dat [betrokkene 4] naar dat gevecht toeliep om het te sussen.
Toen hij weer in mijn richting liep ben ik naar hem toegelopen. Ik zag dat een jongen heel agressief naar ons toe kwam.
Hoewel de jongen wegliep bleef hij in onze nabijheid. Ik zag vervolgens dat hij op mijn vriend afvloog. Ik zag dat hij met zijn vuist in de richting van het gezicht van mijn vriend uithaalde. Op dat moment deed ik een stap naar voren en heb ik met mijn linkeronderarm zijn arm van richting veranderd. Hierna heb ik met mijn tot vuist gebalde rechterhand uit reflex de jongen een klap in zijn gezicht gegeven. Ik zag dat de jongen door de klap viel en dat hij bleef liggen.
7. het als bijlage bij het onder 2 genoemde proces-verbaal gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. PL0915/07-350791, opgemaakt op 9 november 2007 door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende de verklaring van [betrokkene 5], zakelijk weergegeven:
Op 6 november 2007 tussen 02.30 uur en 03.00 uur kwam ik bij cafetaria "[B]" in de Korte Jansstraat te Utrecht aan.
Omstreeks 03.00 uur ben ik naar buiten gegaan. Op het moment dat ik buiten kwam zag ik een soort oploopje. Ik zag dat er een groepje mensen ter hoogte van "[B]" stond en dat er ter hoogte van de shoarmatent in de Korte Jansstraat een taxi stond met daaromheen ongeveer vier personen.
Op het moment dat ik mijn fiets aan het losmaken was en met mijn rug in de richting van de groep personen die ter hoogte van "[B]" stond, hoorde ik achter mij duidelijk dat er een vechtpartij gaande was. Ik keek vervolgens over mijn schouder naar die groep en ik zag dat een jongen een andere jongen een stomp tegen de rechterkant van zijn hoofd gaf. Ik zag dat het slachtoffer na de klap achterover op straat viel en dat hij stil bleef liggen.
8. het als bijlage bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. PL0915/07-350791, opgemaakt op 7 november 2007 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 4], hoofdagent van politie Utrecht, inhoudende de verklaring van [betrokkene 4], zakelijk weergegeven:
Ik ben getuige geweest van een vechtpartij in de nacht van maandag op dinsdag 6 november 2007. Ik was samen met [verdachte]. Nadat wij eerst in de [C] zijn geweest, waren we omstreeks 03.00 uur in cafetaria [B] die tussen Janskerhof en de Dom ligt. We hebben een hapje gegeten. We gingen naar buiten. Er was een opstootje, er stonden wat mensen tegenover elkaar. We wilden terug naar [C] maar we werden opgehouden. We stonden even stil. Ik kreeg toen een duw in mijn hals waardoor ik uit evenwicht raakte. Toen ik mij omdraaide lag die jongen op de grond.
Na het gebeuren zei [verdachte]: "Klote dat dit gebeurd is."."
2.2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Noodweer
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte zijn vriend [betrokkene 4], die door het slachtoffer werd aangevallen, te hulp wilde schieten. Verdachte moest en mocht zich tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een ander, te weten zijn vriend, verdedigen.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging van verdachte geboden was. Zelfs als [betrokkene 4] een duw of klap van het slachtoffer zou hebben gekregen, bestond er voor verdachte geen enkele noodzaak om zijn vriend op deze wijze te hulp te schieten. Dit geldt te meer daar [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij zich op het moment dat het slachtoffer naar hem uithaalde heeft weggedraaid.
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep op noodweer dan ook verworpen."
2.3. Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden naar luid van art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
2.4. Hetgeen het Hof heeft overwogen laat in het ongewisse of het Hof de door de raadsman aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, of dat het heeft geoordeeld dat die toedracht een beroep op noodweer niet rechtvaardigt, dan wel dat de wijze waarop de verdediging plaatsvond niet gerechtvaardigd was. Het verweer is dus onvoldoende gemotiveerd verworpen.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 januari 2012.