Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Van de kant van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de gedragingen van verdachte voor aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen aanmerkelijke kans op de dood hebben opgeleverd. De raadsman heeft daartoe in de kern aangevoerd dat de verdachte, wetende dat gerichte schoten op het lichaam van aangevers de aanmerkelijke kans op het dodelijk letsel inhielden, bij het zien van de twee personen in het venster, bewust in het daarnaast gelegen venster heeft geschoten. Verdachte behoefde voorts objectief bezien ook geen rekening meer te houden met het risico dat aangevers nadat zij waren weggedoken alsnog konden worden getroffen. Dit laatste in verband met het feit dat achteraf is vastgesteld dat er een gipsen plafond in de kamer aanwezig was, waardoor er geen kans op ricocheren van de kogels bestond, alsmede in verband met het feit dat aangevers hebben verklaard na de eerste schoten op het bed, dat zich buiten het schootsveld bevond, te zijn gedoken.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van aangevers - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Ter beoordeling van dit concrete geval gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
- hij is naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan, uit ongenoegen over de betalingsregeling die zijn moeder met [slachtoffer 1] had getroffen over de door verdachte aangekochte maar nog niet betaalde partij hasj;
- omdat hij [slachtoffer 1]s agressie vreesde heeft hij een vuurwapen met munitie aangeschaft en het geladen vuurwapen meegenomen;
- aangekomen bij de woning heeft verdachte, de in de zolderkamer voor het geopende venster van het rechterraam van de dakkapel, verschijnende [slachtoffer 1] aangesproken;
- toen bleek dat [slachtoffer 1] naar het oordeel van verdachte niet voor rede vatbaar was, werd verdachte boos en heeft hij zijn vuurwapen te voorschijn gehaald en doorgeladen;
- vervolgens heeft de verdachte geschoten;
- [slachtoffer 1] stond voor het rechterraam van de dakkapel toen verdachte de eerste schoten in de richting van de woning loste en is daarna, vanuit de positie van verdachte gezien, naar rechts weggedoken. [Slachtoffer 2] heeft even voor het rechterraam gestaan, maar was al, vanuit de positie van verdachte gezien, naar rechts weggedoken op het moment dat verdachte in de richting van de woning schoot;
- verdachte is nog nooit in die slaapkamer geweest en hij is derhalve noch van de indeling, noch van inrichting op de hoogte;
- de verdachte heeft tevens verklaard dat hij nog nooit met een pistool had geschoten; dat hij geen geoefend schutter is.
Daarnaast stelt het hof het volgende vast:
- Uit het technisch onderzoek blijkt dat vier kogels door het middelste raam zijn gegaan. Aan de beschadiging in het rolgordijn en aan de vorm van de inschotopeningen in de ruit is te zien dat de vier schoten schuin van de onderzijde waren gekomen (globaal daar waar het trottoir voor de woning verlaagd was, uitgaande van de schatting van verdachte en de zich in het dossier bevindende foto's, ongeveer 4 meter van de woning). In de slaapkamer bevonden zich vier inschotopeningen in het gipsplafond. (blz. 3 technisch rapport);
- Aan de voorgevel van de woning tussen de dakgoot en het kozijn van het raam van de woonkamer zijn twee beschadigingen aangetroffen die passen in het beeld van een verse inschotbeschadiging. (blz. 3 technisch rapport);
- Aan de hand van de foto's genummerd 11 en 12 (Technisch rapport) heeft het hof ter zitting door eigen waarneming vastgesteld dat de rechter inschotbeschadiging op de gevel (rechter pijl aanduiding) zich bevindt recht onder het rechter slaapkamerraam.