ECLI:NL:HR:2012:BU5834
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- B.C. de Savornin Lohman
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van klagers in klaagschrift tot teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij klagers, bestaande uit drie personen, niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun klaagschrift tot teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen. De klagers hadden beroep ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2010, waarin was beslist tot teruggave van de inbeslaggenomen bedragen. De Rechtbank oordeelde dat de klagers geen belang meer hadden bij hun klaagschrift, omdat de beslissing in de strafzaak reeds was genomen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat er op het bestaande klaagschrift geen andersluidende beslissing meer kon volgen, gezien de eerdere beslissing van de Rechtbank.
De klagers hadden ook geklaagd dat de Rechtbank niet had beslist over de gevorderde wettelijke rente. De Hoge Raad verwierp deze klacht, omdat artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de mogelijkheid om vast te stellen dat er recht bestaat op de uitkering van wettelijke rente. De Hoge Raad benadrukte dat het feit dat de beslissing in de strafzaak nog niet onherroepelijk was en de geldbedragen nog niet daadwerkelijk waren teruggegeven, hieraan niet afdeed.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in klaagschriften en de gevolgen van beslissingen in strafzaken verduidelijkt. De klagers werden uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep, wat betekent dat zij geen verdere rechtsmiddelen konden aanwenden tegen de beslissing van de Rechtbank.