ECLI:NL:HR:2012:BU5840
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- B.C. de Savornin Lohman
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van klagers in klaagschrift teruggave inbeslaggenomen geldbedragen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van klagers in hun klaagschrift tot teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen. De klagers, bestaande uit drie personen, hadden beroep ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2010, waarin was beslist tot teruggave van de inbeslaggenomen bedragen. De Rechtbank oordeelde dat de klagers geen belang meer hadden bij hun klaagschrift, omdat de beslissing tot teruggave al was genomen in de strafzaak tegen een van de klagers. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verklaarde de klagers niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep.
De klagers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.Y. Taekema, voerden aan dat de Rechtbank niet had beslist over de gevorderde wettelijke rente. De Hoge Raad oordeelde echter dat artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de mogelijkheid om een recht op wettelijke rente vast te stellen, wat de klacht van de klagers niet kon onderbouwen. De Hoge Raad benadrukte dat de beslissing in de strafzaak nog niet onherroepelijk was, maar dat dit niet afdeed aan de niet-ontvankelijkheid van de klagers in hun klaagschrift.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat een eerdere beslissing in een strafzaak invloed kan hebben op de ontvankelijkheid van klaagschriften in beslagzaken. De klagers kunnen niet worden ontvangen in hun beroep, wat betekent dat de eerdere beslissing van de Rechtbank in stand blijft. De uitspraak biedt duidelijkheid over de toepassing van artikel 552a Sv en de voorwaarden waaronder een klaagschrift tot teruggave kan worden ingediend.