ECLI:NL:HR:2012:BU7359

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03930
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in verband met griffierechten en verwarringwekkende informatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van [eiseres]. De zaak betreft een geschil over het tijdig voldoen van griffierechten in het kader van de Wet griffierechten burgerlijke zaken. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 4 november 2011, waarin ook sprake was van verwarringwekkende informatie van de gerechtelijke administratie. De Hoge Raad oordeelt dat de toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid in dit geval een onbillijkheid van overwegende aard oplevert, waardoor [eiseres] ontvankelijk is in haar beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] heeft op 28 maart 2011 een cassatieberoep ingesteld. De zaak werd op 2 september 2011 voor het eerst ter terechtzitting van de Hoge Raad uitgeroepen. De advocaat van [eiseres] heeft in een brief van 7 december 2011 betoogd dat het griffierecht tijdig is betaald, en heeft een nota overgelegd die de betalingstermijn bevestigt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht op 5 oktober 2011 is betaald, maar dat dit niet binnen de vereiste termijn van vier weken na de uitroeping van de zaak ter terechtzitting is gebeurd, aangezien deze termijn op 30 september 2011 afliep.

De Hoge Raad concludeert dat de verwarring die is ontstaan door de communicatie van de gerechtelijke administratie, vergelijkbaar is met de situatie in het eerdere arrest. Dit leidt tot de beslissing dat [eiseres] ontvankelijk is in haar cassatieberoep. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rol van 24 februari 2012 voor dagbepaling en schriftelijke toelichting.

Uitspraak

10 februari 2012
Eerste Kamer
11/03930
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerder 3],
4. [Verweerster 4],
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 05/3485 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2006 en 26 september 2007;
b. de arresten in de zaak (rolnummer oud C08/92) 105.007.502/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 mei 2009 (tussenarrest) en 28 december 2010 (eindarrest).
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 7 december 2011 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Eiseres] heeft bij dagvaarding van 28 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is op 2 september 2011 voor de eerste maal uitgeroepen ter terechtzitting van de Hoge Raad.
3.2 Bij brief van 5 september 2011 heeft de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van [eiseres] medegedeeld dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 710,--. De brief houdt voorts onder meer in:
"Dit bedrag wordt binnenkort afgeboekt van uw rekening-courant of u ontvangt een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie".
Het verschuldigde griffierecht is betaald op 5 oktober 2011. Ingevolge art. 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken had het griffierecht moeten zijn voldaan binnen vier weken na uitroeping van de zaak ter terechtzitting. De termijn liep dus af op 30 september 2011.
3.3 De advocaat van [eiseres] heeft in zijn hiervoor onder 2 vermelde brief van 7 december 2011 aangevoerd dat het griffierecht zijns inziens wel op tijd is betaald. Hij heeft ter ondersteuning van zijn betoog een nota overgelegd van 12 september 2011 van de Dienst Financieel-Economische Zaken van de rechtbank 's-Gravenhage. Deze nota houdt onder meer in dat het bedrag van € 710,-- uiterlijk 28 dagen na dagtekening van de nota moet zijn bijgeschreven op de bankrekening van het gerecht. De advocaat betoogt dat het hier gaat om een expliciete mededeling omtrent de betalingstermijn, dat hij zich aan die termijn heeft gehouden en dat hij erop mocht vertrouwen dat hij, aldus handelende, op tijd heeft betaald.
3.4 Het gaat hier om een geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, LJN BU3348, waarin eveneens sprake was van verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie. Op de gronden vermeld in rov. 3.4, tweede en derde alinea, van dat arrest moet ook thans worden geoordeeld dat toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Dit brengt mee dat [eiseres] ontvankelijk is in haar beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2012 voor dagbepaling schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.