ECLI:NL:HR:2012:BU9856

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04342
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over dwangsomveroordeling en vordering tot opheffing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2009. De eiseres vorderde opheffing van een dwangsomveroordeling op de voet van artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verweerster, die niet verschenen was, werd in deze procedure aangeduid als de partij tegen wie de cassatie was ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten die door de eiseres in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet tot cassatie konden leiden en dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering nodig was. De Hoge Raad heeft de eiseres bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, maar de specifieke klachten van de eiseres boden geen aanleiding voor een nadere beoordeling van rechtsvragen. Het arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president van de Hoge Raad, W.A.M. van Schendel, en is daarmee een belangrijke uitspraak in het civiele recht met betrekking tot dwangsomveroordelingen.

Uitspraak

10 februari 2012
Eerste Kamer
10/04342
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 400960/HA ZA 08-1720 van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.037.937/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 1 juni 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.