ECLI:NL:HR:2012:BV2944
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vermindering van geldboete wegens overschrijding van redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 26 mei 2010. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. C.N.G.M. Starmans, had beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde geldboete van € 100.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Het middel dat hierop betrekking had, werd gegrond verklaard, wat leidde tot de vermindering van de geldboete van € 100.000,- naar € 97.500,-, met behoud van de voorwaardelijke straf.
De overige middelen die door de verdachte waren ingediend, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat deze middelen geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad werd uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.