2.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen en onder het hoofd "Bewijsoverweging en strafbaarheid van de verdachte" overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd - kort gezegd - dat de verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) de verdachte nimmer in kennis heeft gesteld van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De verdachte verkeerde dan ook op 20 september 2008 in onwetendheid omtrent de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, zodat zijn tenlastegelegde handelen verschoonbaar is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft in hoger beroep aangegeven dat hij een brief gedateerd 14 december 2007 van het CBR heeft ontvangen waarin hem wordt medegedeeld dat het CBR besloten heeft tot het opleggen van een Educatieve Maatregel Alcohol (hierna: EMA). Deze brief die door de raadsman van de verdachte aan het hof is overgelegd, bevat voorts de mededeling dat verdachte verplicht is aan de EMA mee te werken en dat de betaling van de kosten hiervan binnen tien weken ontvangen moet zijn. Tevens wordt in die brief aan verdachte kenbaar gemaakt dat wanneer hij niet betaalt of wanneer hij zonder geldige reden niet op de EMA verschijnt, het CBR zijn rijbewijs ongeldig zal verklaren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte een bezwaarschrift gedateerd 18 januari 2008 overgelegd waarin door dezelfde raadsman namens verdachte bezwaar wordt aangetekend tegen bovengenoemd besluit van het CBR.
Het hof stelt echter vast dat de wet geen schorsende werking toekent aan de indiening van het bezwaarschrift en dat krachtens artikel 132, lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 en de daaraan verbonden regeling het CBR onverwijld tot ongeldig-verklaring van het rijbewijs dient te besluiten.
Bij de processtukken bevindt zich tevens een brief d.d. 8 maart 2010 afkomstig van de manager divisie Vorderingen van het CBR, gericht aan het arrondissementsparket Den Haag waarin wordt medegedeeld dat het besluit van het CBR tot ongeldig-verklaring d.d. 14 maart 2008 aangetekend is verzonden en dat de aangetekende brief retour is gekomen met de mededeling: niet afgehaald.
Uit het bovenstaande concludeert het hof allereerst dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarnaast concludeert het hof dat verdachte (met bijstand van zijn rechtsgeleerde raadsman) niet verschoonbaar heeft gehandeld. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Ook overigens zijn geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar."