ECLI:NL:HR:2012:BV8934

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04653
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de afschrijvingsgrondslag en herinvesteringsreserve in de vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2003. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Haarlem het beroep ongegrond verklaarde. X B.V. ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de aanslag verminderde. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in tegen het cassatieberoep van X B.V.

De Hoge Raad oordeelt dat de activiteiten van belanghebbende, X B.V., bestaan uit de exploitatie van vastgoed. Bij de verkoop van onroerende zaken had zij een herinvesteringsreserve gevormd. De discussie in cassatie draait om de wijze waarop X B.V. de afschrijvingen berekent. Het Hof had geoordeeld dat de methode die X B.V. hanteert, geen steun vindt in de wet. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de wetgever ervan uitgaat dat de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel moeten worden vastgesteld voordat de afschrijving kan worden bepaald. Dit betekent dat de herinvesteringsreserve niet op de door X B.V. voorgestane wijze kan worden afgetrokken van de restwaarde.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten van X B.V. falen en dat het Hof op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 16 maart 2012.

Uitspraak

16 maart 2012
nr. 10/04653
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 september 2010, nr. P09/00024, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/3231) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De activiteiten van belanghebbende bestaan in de exploitatie van vastgoed. Ter zake van in het verleden gerealiseerde boekwinsten bij verkopen van onroerende zaken heeft zij een herinvesteringsreserve gevormd. Bij de aanschaf van een vervangend bedrijfsmiddel placht belanghebbende de aanschafwaarde te splitsen in een restwaarde en een afschrijvingsdeel, waarna zij de herinvesteringsreserve pro rata afboekte van de restwaarde en het af te schrijven deel.
3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de wijze waarop belanghebbende de afschrijvingen berekent, geen steun vindt in het
recht. Uit het bepaalde in de artikelen 3.30 en 3.54 Wet IB 2001 kan, aldus het Hof, worden afgeleid, dat de wetgever ervan is uitgegaan dat alvorens de afschrijving van een bedrijfsmiddel op de voet van artikel 3.30 Wet IB 2001 wordt bepaald, de op de voet van artikel 3.54 Wet IB 2001 in aanmerking te nemen aanschaffingskosten dienen te worden vastgesteld. Gelet op de systematiek van de wet dient volgens het Hof de uitdrukking "aanschaffings- of voortbrengingskosten" in artikel 3.30 Wet IB daarbij te worden opgevat als het bedrag van deze kosten na eventuele afboeking van een herinvesteringsreserve op de voet van artikel 3.54 Wet IB 2001. Vervolgens dient voor het bepalen van de afschrijvingsbasis een eventuele restwaarde van het desbetreffende bedrijfsmiddel te worden bepaald.
3.2.2. De klachten verzetten zich tegen `s Hofs oordeel met het betoog dat de methode die het Hof voorstaat arbitrair is en bovendien niet volgt uit de wet(tekst) respectievelijk uit de wetsgeschiedenis. Nu de wetgever geen wijze van afboeken voorschrijft, heeft een belastingplichtige - aldus de klachten - de keuze om een evenredig deel van de herinvesteringsreserve af te boeken van de restwaarde.
3.3. De klachten falen. Het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing gegeven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2012.