ECLI:NL:HR:2012:BW0242

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02745
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van Fortis N.V. tegen de beslissing van de ondernemingskamer inzake niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Fortis N.V. tegen een beschikking van de ondernemingskamer. De ondernemingskamer had eerder besloten dat de Stichting Investor Claims als belanghebbende moest worden aangemerkt in een procedure tegen Fortis. Fortis stelde beroep in cassatie in tegen deze tussenbeschikking, maar de Hoge Raad verklaarde Fortis niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden beschikking van de ondernemingskamer een tussenbeschikking was, waartegen op grond van artikel 401a lid 2 Rv. in verbinding met artikel 426 lid 4 Rv. alleen tegelijk met een eindbeschikking beroep in cassatie kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien de ondernemingskamer het verzoek van Fortis om tussentijds beroep in cassatie in te stellen had afgewezen, kon Fortis niet in haar beroep worden ontvangen. De Hoge Raad veroordeelde Fortis bovendien in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Stichting c.s. waren begroot op € 755,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

25 mei 2012
Eerste Kamer
11/02745
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
AGEAS N.V. (voorheen Fortis N.V.),
gevestigd te Utrecht,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk, thans mr. P.A. Ruig,
t e g e n
1. De vereniging met volledige rechts-bevoegdheid VEB NCVB,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats], België,
5. PLUVEZO B.V.,
gevestigd te Meerlo,
6. [Verweerster 6],
gevestigd te [vestigingsplaats],
7. [Verweerster 7],
wonende te [woonplaats],
8. [Verweerder 8],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. P.W.J. Coenen,
9. De stichting STICHTING INVESTOR CLAIMS AGAINST FORTIS,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als Fortis. Verweerders 1 tot en met 2 zullen hierna ook worden aangeduid als VEB c.s. en verweerster onder 9 als de Stichting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 200.015.810/01 OK van de ondernemingskamer te Amsterdam van 24 november 2008, 5 december 2008, 9 februari 2009, 8 mei 2009, 26 november 2009, 18 mei 2010, 16 juni 2010 en 25 augustus 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.071.997/01 OK van de ondernemingskamer te Amsterdam van 16 maart 2011.
De beschikking van 16 maart 2011 van de ondernemingskamer is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van 16 maart 2011 van de ondernemingskamer heeft Fortis beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
VEB c.s. hebben verzocht Fortis niet-ontvankelijk te verklaren en het middelonderdeel I te verwerpen. Stichting Investor Claims heeft verzocht Fortis
niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep, althans het cassatieberoep van Fortis te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-Van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster tot cassatie in haar cassatieberoep.
Mr. B. Winters en mr. J. van der Beek, advocaten te Amsterdam, hebben mede namens de advocaat van Fortis bij brief van 6 april 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 VEB c.s. hebben de ondernemingskamer onder meer verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Fortis over het tijdvak van 29 mei 2007 tot en met de dag van de beschikking van de ondernemingskamer.
3.2 Nadat op bevel van de ondernemingskamer het verzochte onderzoek was verricht hebben VEB c.s. de ondernemingskamer verzocht (i) te verstaan dat er bij Fortis in de periode vanaf 20 september 2007 tot en met 29 september 2008 sprake is geweest van wanbeleid zoals nader uiteengezet in het verzoekschrift en (ii) bij wijze van voorziening te vernietigen het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Fortis van 29 april 2008 tot het verlenen van décharge aan het bestuur voor het in 2007 gevoerde beleid.
3.3 De Stichting heeft de ondernemingskamer onder meer verzocht haar als belanghebbende aan te merken in de hiervoor in 3.2 bedoelde procedure tegen Fortis.
3.4 De ondernemingskamer heeft dit verzoek bij beschikking toegewezen. Het verzoek van Fortis tot openstelling van tussentijds beroep in cassatie tegen deze beschikking is door de ondernemingskamer afgewezen.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 VEB c.s. en de Stichting voeren aan dat Fortis niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde cassatieberoep. Beide leggen hieraan ten grondslag dat de bestreden beschikking van de ondernemingskamer een tussenbeschikking is waartegen op de voet van art. 401a lid 2 Rv. in verbinding met art. 426 lid 4 Rv. uitsluitend beroep in cassatie kan worden ingesteld tegelijk met het beroep tegen de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Nu het verzoek van Fortis om tussentijds beroep in cassatie in te stellen door de ondernemingskamer is afgewezen, staat tegen de bestreden beschikking beroep in cassatie uitsluitend open tegelijk met het beroep tegen de eindbeschikking.
4.2 Fortis heeft dit verweer bestreden met het betoog dat de bestreden beschikking dient te worden aangemerkt als een eindbeschikking, aangezien de ondernemingskamer in die beschikking door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het verzochte een einde heeft gemaakt.
4.3 In art. 426 lid 4 Rv. in verbinding met art. 401a lid 2 Rv. wordt bepaald dat van een tussenbeschikking beroep in cassatie slechts kan worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In de bestreden beschikking heeft de ondernemingskamer beslist dat de Stichting, overeenkomstig haar verzoek, moet worden aangemerkt als belanghebbende in deze procedure. Deze beschikking levert jegens alle partijen bij de procedure een tussenbeschikking op. Nu het verzoek van Fortis tot het tussentijds instellen van beroep in cassatie tegen die beschikking door de ondernemingskamer is afgewezen, kan Fortis niet in haar beroep worden ontvangen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Fortis niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt Fortis in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting c.s. begroot op € 755,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.D.H. Asser, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 25 mei 2012.