ECLI:NL:HR:2012:BW1350

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05411 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake medeplegen van het doen overtreden van de Douanewet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2012 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1947 en wonende te [woonplaats], had eerder een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van € 40.000,- opgelegd gekregen voor het medeplegen van het doen overtreden van artikel 48 van de Douanewet. Deze veroordeling was het gevolg van een hoger beroep, waarbij het Hof het vonnis van de Rechtbank te Groningen had vernietigd. De Hoge Raad had eerder, op 5 juli 2011, de geldboete en de vervangende hechtenis verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te 's-Gravenhage. In de aanvrage werd gesteld dat de Belastingdienst de bezwaren tegen de uitnodigingen tot betaling gegrond had verklaard, wat volgens de aanvrager zou moeten leiden tot herziening van de veroordeling. De Hoge Raad oordeelde echter dat de gestelde omstandigheden niet konden worden aangemerkt als een beroep op de relevante gronden voor herziening zoals bedoeld in artikel 457 Sv. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 459 en 460 Sv, omdat de gestelde omstandigheden niet relevant waren voor de veroordeling van de aanvrager.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor herziening en de noodzaak om substantiële nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die de eerdere uitspraak kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

10 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/05411 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 april 2008, nummer 24/000740-05, ingediend door mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 21 maart 2005 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van het doen overtreden van artikel 48 van de Douanewet, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot betaling van een geldboete van € 40.000,-, subsidiair 230 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft bij arrest van 5 juli 2011 de opgelegde geldboete en de vervangende hechtenis in verband met de overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot € 37.500,-, subsidiair 217 dagen hechtenis en het beroep voor het overige verworpen.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. Immers, de omstandigheid dat de Belastingdienst de bezwaren tegen de uitnodigingen tot betaling (UTB) gegrond heeft verklaard en de aanvrager "niet langer als schuldenaar voor wat betreft de eerder genoemde UTB's" aanmerkt omdat deze uitnodigingen buiten de termijn zijn uitgereikt, tast de veroordeling van de aanvrager voor - kort gezegd - het medeplegen van het (laten) doen van onjuiste aangiften niet aan, nog ervan afgezien dat het verband tussen die aangiften en de UTB's niet uit de aanvrage of anderszins is gebleken. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 10 april 2012.