ECLI:NL:HR:2012:BW2972

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05187 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage met betrekking tot overtredingen van de Bouwverordening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat C.L. Koets-Bolhuis, was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Bouwverordening voor de gemeente Den Haag. De Kantonrechter had de aanvrager een geldboete opgelegd van € 2.400,- en € 1.000,- voor respectievelijk twee overtredingen, met subsidiaire hechtenis als alternatief. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe feiten die de aanvrager hoopte te kunnen aanvoeren, namelijk dat zijn vader, die ook was veroordeeld voor soortgelijke feiten, door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was vrijgesproken. De aanvrager stelde dat de veroordelingen van hem en zijn vader op dezelfde bewijsstukken waren gebaseerd, en dat de vrijspraak van zijn vader de basis vormde voor zijn verzoek om herziening.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de omstandigheid dat het Gerechtshof de vader van de aanvrager heeft vrijgesproken, niet kan worden aangemerkt als een feitelijke omstandigheid die aanleiding geeft tot herziening. De Hoge Raad concludeerde dat er geen nieuwe, door bewijsmiddelen gestaafde feiten waren aangevoerd die het ernstig vermoeden wekten dat de aanvrager vrijgesproken zou moeten worden. Daarom werd de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, conform de artikelen 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe, feitelijke omstandigheden voor een succesvolle herziening van een vonnis.

Uitspraak

17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/05187 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 6 juni 2008, nummer 09/621079-07, ingediend door C.L. Koets-Bolhuis, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft de aanvrager ter zake van 1. "overtreding van art. 6.1.1 en 12.1 Bouwverordening voor de gem. Den Haag" en 2. "overtreding van art. 7.1.1 en 12.1 Bouwverordening voor de gem. Den Haag" veroordeeld tot een geldboete van € 2.400,- subsidiair 48 dagen hechtenis (ten aanzien van feit 1) en tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis (ten aanzien van feit 2).
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt het volgende aangevoerd. De vader van de aanvrager, die eveneens door de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage was veroordeeld ter zake van de onder 1 genoemde feiten, is bij arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 januari 2010 vrijgesproken. De veroordelingen door de Kantonrechter van de aanvrager en zijn vader waren gebaseerd op een proces-verbaal van 17 januari 2006, opgesteld door medewerkers van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de Gemeente Den Haag. Het Gerechtshof heeft bepaald dat in dat proces-verbaal genoemde personen nader door de politie gehoord moesten worden. Op grond van de uitkomsten van dat onderzoek heeft het Gerechtshof in het hoger beroep van de vader van de aanvrager het tenlastegelegde niet bewezen geacht. Die feiten en omstandigheden zijn onverenigbaar met de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, aldus de aanvrage.
3.3. De omstandigheid dat het Gerechtshof heeft geoordeeld dat niet bewezen is dat de vader van de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en daarvan moet worden vrijgesproken, kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid van feitelijke aard als hiervoor in 3.1. bedoeld. Ook overigens zijn geen door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde feiten of omstandigheden aangevoerd die in de zaak van de aanvrager het ernstig vermoeden zouden kunnen wekken dat hij van het hem tenlastegelegde zou zijn vrijgesproken.
3.4. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 april 2012.