ECLI:NL:HR:2012:BW2972
Hoge Raad
- Herziening
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage met betrekking tot overtredingen van de Bouwverordening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat C.L. Koets-Bolhuis, was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Bouwverordening voor de gemeente Den Haag. De Kantonrechter had de aanvrager een geldboete opgelegd van € 2.400,- en € 1.000,- voor respectievelijk twee overtredingen, met subsidiaire hechtenis als alternatief. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe feiten die de aanvrager hoopte te kunnen aanvoeren, namelijk dat zijn vader, die ook was veroordeeld voor soortgelijke feiten, door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was vrijgesproken. De aanvrager stelde dat de veroordelingen van hem en zijn vader op dezelfde bewijsstukken waren gebaseerd, en dat de vrijspraak van zijn vader de basis vormde voor zijn verzoek om herziening.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de omstandigheid dat het Gerechtshof de vader van de aanvrager heeft vrijgesproken, niet kan worden aangemerkt als een feitelijke omstandigheid die aanleiding geeft tot herziening. De Hoge Raad concludeerde dat er geen nieuwe, door bewijsmiddelen gestaafde feiten waren aangevoerd die het ernstig vermoeden wekten dat de aanvrager vrijgesproken zou moeten worden. Daarom werd de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, conform de artikelen 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe, feitelijke omstandigheden voor een succesvolle herziening van een vonnis.