ECLI:NL:HR:2012:BW2974
Hoge Raad
- Herziening
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
Op 17 april 2012 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herziening van een vonnis van de Kantonrechter in 's-Hertogenbosch. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. F. Üzümcü, had verzocht om herziening van een eerder vonnis dat was uitgesproken op 25 juli 2011, waarin hij was veroordeeld tot een geldboete van € 550,- voor het overtreden van artikel 30, vierde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet tijdens de oorspronkelijke rechtszitting aan de orde waren gekomen, en dat deze feiten mogelijk tot een andere uitkomst van de zaak hadden geleid.
De aanvrage tot herziening was gebaseerd op een brief van een verzekeraar, waarin werd gesteld dat er op 11 december 2009 een verzekering voor het motorrijtuig van de aanvrager van kracht was. De Hoge Raad beoordeelde deze brief en concludeerde dat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 34, tweede lid, van de WAM, dat vereist dat de verzekeraar bevestigt dat de aansprakelijkheid ten tijde van het feit was gedekt. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de brief niet voldoende bewijs bood dat de verzekering op het moment van de overtreding geldig was.
Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat de aanvrage tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het indienen van een herzieningsverzoek en de strikte eisen die aan dergelijke verzoeken worden gesteld.