ECLI:NL:HR:2012:BW3265

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02982
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door gasexplosie in coffeeshop en de aansprakelijkheid van DVOI en Alliander

In deze zaak gaat het om een gasexplosie die op 18 augustus 2003 plaatsvond in een coffeeshop te Amsterdam, die werd geëxploiteerd door Casni B.V. De explosie vond plaats na graafwerkzaamheden waarbij een gasleiding werd beschadigd. DVOI-IMTECH INFRA V.O.F. was verantwoordelijk voor het vervangen van de beschadigde leiding. Na de vervangingen hebben medewerkers van DVOI de gasleiding ontlucht, maar dit gebeurde zonder gebruik te maken van een afvoerslang om het gas/luchtmengsel naar buiten af te voeren. Dit leidde tot de vorming van een explosief mengsel in de opstellingsruimte van de cv-ketel, wat resulteerde in een explosie die aanzienlijke schade veroorzaakte aan de coffeeshop en verwondingen aan medewerkers en bezoekers. Casni vorderde schadevergoeding van DVOI en Alliander, die hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de schade. De rechtbank en het hof oordeelden dat DVOI onrechtmatig had gehandeld door niet veilig te ontluchten, en dat de explosie het gevolg was van deze onzorgvuldige handeling. In cassatie werd het beroep van DVOI verworpen, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de kritiek op de deskundigenrapporten niet voldoende onderbouwd was en dat de bevindingen van het hof juist waren. De Hoge Raad bevestigde de aansprakelijkheid van DVOI en Alliander voor de schade die Casni had geleden door de explosie.

Uitspraak

13 juli 2012
Eerste Kamer
11/02982
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. DVOI-IMTECH INFRA V.O.F.,
gevestigd te Cruquius, gemeente Haarlemmermeer,
2. ALLIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. L.B. de Graaf,
t e g e n
CASNI B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. D.M. de Knijff en mr. A. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als DVOI, Alliander en Casni.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 325478/HA ZA 05-2740 van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2006, 21 maart 2007 en 13 februari 2008;
b. de arresten in de zaak 200.008.380/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 15 maart 2011 en 20 december 2011(herstelarrest).
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 15 maart 2011 hebben DVOI en Alliander beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Casni heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van DVOI en Alliander hebben bij brief van 27 april 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 18 augustus 2003 is bij graafwerkzaamheden op het August Allebéplein te Amsterdam een gasleiding stukgetrokken. Het betrof de aansluitleiding van een pand, waarin voor rekening en risico van Casni een coffeeshop werd geëxploiteerd.
(ii) Monteurs van energiebedrijf Nuon hebben daarop de gastoevoer naar de coffeeshop, alsmede de cv-ketel in de coffeeshop afgesloten. Aansluitend heeft Nuon opdracht gegeven aan DVOI om de beschadigde gasleiding over een lengte van ongeveer 18 meter te vervangen. Werknemers van DVOI hebben de beschadigde leiding vervangen en, na ontluchting, weer aangesloten op de bestaande leiding.
(iii) Vervolgens hebben twee medewerkers van DVOI, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], in de coffeeshop het resterende gedeelte van de gasleiding tussen de vervangen leiding en de hoofdkraan van de coffeeshop ontlucht, zodat de cv-ketel weer kon worden aangezet. Zij hebben daartoe de flexibele aansluiting van de gashoofdkraan met de gasmeter losgekoppeld en gedurende enige tijd de hoofdkraan opengedraaid. Deze aansluiting bevond zich in een aparte ruimte achter in het pand, waar ook de cv-ketel stond (hierna: de opstellingsruimte).
Daarna hebben zij de hoofdkraan weer gesloten en de flexibele aansluiting weer aangesloten op de hoofdkraan. Kort hierna heeft in de opstellingsruimte een explosie plaatsgevonden. De twee medewerkers van DVOI zijn hierdoor ernstig gewond geraakt. Ook een bezoeker van de coffeeshop is gewond geraakt. De verzekeraar van DVOI heeft de schade van laatstgenoemde vergoed.
(iv) Door de explosie is de ruimte van de coffeeshop zwaar beschadigd geraakt. De exploitatie van de coffeeshop is onmiddellijk gestaakt. De exploitatie is weer hervat op 24 april 2004.
(v)In opdracht van Nuon heeft Gastec Technology B.V. (hierna: Gastec) een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de gasexplosie. De onderzoeker [betrokkene 3] van Gastec heeft hiertoe een onderzoek ingesteld op de plaats van de explosie en gesproken met [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die zich toen in het ziekenhuis bevonden. Het rapport van 13 oktober 2003 (hierna: het Gastec-rapport) houdt onder meer het volgende in:
"6. EVALUATIE
(...)
Uit de verrichte inspecties en de verkregen verklaringen leiden wij af dat het explosieve mengsel is ontstaan doordat in de CV ruimte de aansluitleiding is ontlucht. Nadat op de hoofdkraan de flexibele aansluiting naar de gasmeter is losgekoppeld, werd gedurende een halve minuut gas in de CV ruimte geblazen. De leidingsectie A-B (zie bijlage 1) was geheel gevuld met aardgas (leiding is ontlucht). De leidingsectie B-C (zie bijlage 1) was nagenoeg geheel gevuld met aardgas, alleen ter plekke van locatie B kan een kleine vermenging met lucht zijn opgetreden. Dit betekent dat bij het openen van de hoofdkraan in de CV ruimte direct bijna 100% aardgas uitstroomt.
Gebaseerd op de berekening van de hoeveelheid gas die uitstroomt (tussen 0,015 m³/sec en 0,033 m³/sec) blijkt dat deze hoeveelheid ruimschoots voldoende om de gehele CV ruimte te vullen met een explosief mengsel in een halve minuut. Bij de laagste hoeveelheid is de totale gashoeveelheid na 30 sec gelijk aan 0,45 m³. In de opstellingsruimte met een inhoud van 7 m³ geeft dit bij een gelijkmatige vermengen een gas/lucht mengsel van 6,4%. De onderste explosiegrens van aardgas is 5,8% gas in lucht.
De aanwezige ventilatieopening in de CV ruimte heeft het ontstaan van een explosief mengsel nauwelijks kunnen voorkomen; er heeft zich geen natuurlijke trek kunnen vormen omdat alle deuren gesloten waren om eventueel rokende omstanders op een afstand te houden.
Het is niet verklaarbaar waarom beide monteurs aangeven dat zij na het openen van de hoofdkraan geen aardgas hebben geroken. Het gevolg hiervan is echter dat de uitvoerende monteur het aardgas ca. een halve minuut laat uitstromen in de CV ruimte voordat hij de hoofdkraan sluit. Het is niet mogelijk dat een explosief gas/lucht mengsel is ontstaan door lekkage van een gasleiding. De aansluitleiding en de binnenleiding bleken na de explosie gasdicht te zijn.
Naast aardgas kan ook rioolgas leiden tot een gasexplosie; het methaan in dit gas kan een explosief gas/lucht mengsel vormen. Door de gevolgen van de explosie en de hierop volgende opruimactiviteiten was het niet mogelijk om vast te stellen of zich een explosief mengsel in het riool heeft bevonden en was het niet mogelijk om te bepalen of dit eventueel aanwezige rioolgas via het toilet in de CV ruimte was gekomen. Dit laatste is echter zeer onwaarschijnlijk daar zich tussen het toilet en de CV ruimte een tussenruimte bevindt, zodat er geen directe verbinding is tussen beide ruimten. Rioolgas als bron voor het explosieve gas/lucht mengsel lijkt ons dan ook uitermate onwaarschijnlijk. Andere mogelijke verklaringen voor de explosie (vuurwerk, explosieven) wordt als niet realistisch gezien, daar hiervoor geen aanwijzingen zijn aangetroffen.
Een duidelijke indicatie van de ontstekingsbron voor de explosie van het gas/lucht mengsel is niet aangetroffen. In de CV ruimte en de voor deze ruimte gelegen tussenruimte zijn diverse mogelijke ontstekingsbronnen aanwezig zoals een elektrische ventilator, een elektrische boiler, elektrische verlichting met bijbehorende schakelaars. Echter op geen enkel onderdeel worden sporen aangetroffen van het ontsteken van een explosief mengel, bijvoorbeeld in de vorm van roetsporen of vervorming. Gebaseerd op Gastee ervaringen naar aanleiding van andere explosies kan geconcludeerd worden dat het aanduiden van de ontstekingsbron van een explosief mengsel niet altijd mogelijk is. Een explosief mengsel kan ontstoken worden door een z.g. gaslont, dit is een 'sliert' gas die zich vanuit het gaslucht mengsel naar elders beweegt als gevolg van bijvoorbeeld tochtverschijnselen; dit kan vergeleken worden met een rooksliert uit een rokerige ruimte. Het ontsteken van de gaslont gaat met weinig energie gepaard en laat dan ook geen sporen achter. Deze ontsteking kan plaatsvinden buiten explosiehaard, vanaf deze plaats wordt via de gaslont in de explosiehaard het gas/luchtmengsel tot explosie gebracht.
7. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In de onderzochte situatie heeft zich in de opstellingsruimte van de coffeeshop een explosief gas/lucht mengsel kunnen vormen doordat de aansluitleiding is ontlucht in deze ruimte. Het via de aansluitleiding aangevoerde gas is niet afgevoerd naar de buitenlucht. Door een onbekend gebleken ontstekingsbron is dit mengsel tot explosie gekomen.
Het noodzakelijke ontluchten van aansluitleidingen wordt veilig uitgevoerd wanneer het vrijkomende gas/lucht mengsel wordt afgevoerd naar de buitenlucht met behulp van een op het ontluchtingspunt aangesloten slang.
Een afvoer van het gas/lucht mengsel naar de buitenlucht heeft in dit geval niet plaatsgevonden. (...)"
(vi) In opdracht van DVOI is op 11 maart 2009 door [betrokkene 4], verbonden aan [A] B.V., een rapport opgesteld (hierna: het [A]-rapport). Hierin wordt onder meer opgemerkt:
"(...) Na het verkrijgen van deze toelichting heeft de Arbeidsinspectie de betreffende monteur ([betrokkene 1], voorman gas- en waterfitter) een verklaring afgenomen. Dat gebeurde op 6 mei 2004 tegenover de (...) inspecteur van de Arbeidsinspectie:
"Normaal moet je ontluchten via een gastoestel, maar dat was er niet. Ik heb daarom het zegel van de gasleiding naar de gasmeter verbroken. Met een waterpomptang heb ik daarna de flexibele gasleiding losgenomen. Vervolgens heb ik een paar keer voor een paar seconden de gaskraan opengedraaid. Zeker geen 30 seconden zoals in het Gastec-rapport staat. Ik heb dat nooit gezegd. Het was niet langer dan 5 wellicht 10 seconden."
(...)
Op basis van het voorgaande is het erg onaannemelijk dat gezegd is dat 30 seconden is ontlucht en dat gedurende 30 seconden ononderbroken 100% aardgas in de ruimte is gestroomd en is Gastec daar dus ten onrechte van uit gegaan in de rapportage. Dit aspect heeft grote invloed op de hoeveelheid uitgestroomd gas dat zich tijdens het ontluchten in die ruimte zou hebben opgehoopt.
Naast de ontluchtingstijd staat ook de door Gastec aangehouden inhoud van de betreffende ruimte ter discussie. Gastec rapporteert (...) een opstellingsruimte met een inhoud van 7 m³. (...) Bovendien gaat Gastec voorbij aan het feit dat er een open verbinding was tussen deze opstellingsruimte en een daaraan grenzende ruimte, die de verbinding vormt met de gang naar buiten. (...) Welke hoeveelheid gas er ook is vrijgekomen, dit gas zal zich hoe dan ook niet alleen vermengd hebben met de lucht in de opstellingsruimte maar ook met de lucht in de aangrenzende ruimte.
(...)
Uitgaande van bovenstaande berekeningen, zal bij deze inhoud de onderste explosiegrens pas bereikt worden na meer dan 40 seconden.
Uitgaande van de door Gastec aangehouden inhoud van de opstellingsruimte (7 m³) zal na 24,1 seconden de onderste explosiegrens zijn bereikt. (...)"
(vii) De opsteller van het Gastec-rapport, [betrokkene 3], heeft bij brief van 6 april 2009 op het [A]-rapport gereageerd (hierna: de reactie-[betrokkene 3]). Hij schrijft onder meer:
"Ik blijf van mening dat de monteur, [betrokkene 1], een tijdsduur voor het ontluchten van de leiding van 30 sec. heeft genoemd, dit gebaseerd op de aantekeningen die ik tijdens en direct na het gesprek heb gemaakt. (...)
Zoals uit onderstaande toelichtingen blijkt, is deze tijdsduur niet cruciaal voor het ontstaan van een explosie van een gas/lucht mengsel.
(...)
Op het midden van bladzijde 3 van de brief wordt gesteld dat om de gang van zaken te reconstrueren duidelijkheid nodig is over de exacte inhoud van de betreffende ruimte en de exacte tijd gedurende welke 100% aardgas zou zijn uitgestroomd. Dit is niet juist. Uit een gaskraan uitstromend gas zal zich als een wolk verspreiden in de omliggende ruimte, waarbij vooral bij het punt van intreding (de gaskraan) vermenging met omgevingslucht zal optreden. Vervolgens zal de buitenzijde van de gaswolk zich steeds meer vermengen met de lucht uit de omliggende ruimte. Dit betekent dat zich onafhankelijk van de grootte van de ruimte zich een explosief gasmengsel zal vormen. De tijdsduur is bepalend voor de grootte van de gaswolk.
(...)
Door de opsteller van de brief wordt schijnbaar verondersteld dat in de gehele ruimte een homogene vermenging noodzakelijk is, voordat een explosie kan plaatsvinden. Dit is niet juist. Onafhankelijk van de inhoud kan in elke ruimte een explosief mengsel ontstaan.
(...)
Onderaan bladzijde 3 wordt berekend dat de onderste explosiegrens pas bereikt wordt na meer dan 40 seconden. Deze berekening is onder anderen gebaseerd op de veronderstelling dat de gehele leiding van 60 meter ontlucht moest worden.
Dit laatste is niet juist. In mijn rapport beschrijf ik de door de monteurs gevolgde beschrijving, zoals opgetekend naar aanleiding van het gesprek met [betrokkene 1]. (...) Uit deze beschrijving blijkt dat de nieuwe deel van de aansluitleiding BUITEN is ontlucht. Slechts de kleine hoeveelheid lucht, aanwezig bij punt B van de bestaande gasleiding BC, moest nog ontlucht worden bij de gasmeter in de opstellingsruimte. Dit betekent dat bij het openen van de gaskraan direct 100% aardgas in de verblijfsruimte is geblazen. Na een aantal seconden is uit de gasleiding de kleine hoeveelheid lucht uitgestroomd, waarna weer 100% aardgas is uitgestroomd."
(viii) [Betrokkene 4] heeft op zijn beurt bij brief van 9 juni 2010 op de reactie-[betrokkene 3] gereageerd (hierna: de reactie-[betrokkene 4]). Hij schrijft onder meer:
"Omdat er sprake is van een kleine gasinstallatie ('huis-tuin-en-keuken' cv-ketel) behoefde [DVOI] geen ontluchtingsslang te gebruiken om de vrijkomende hoeveelheid aardgas naar de buitenlucht af te voeren. Ook al komt er uit een aardgasinstallatie (bijvoorbeeld een fornuis) gedurende 5-10 seconden aardgas vrij (omdat een ontsteking niet slaagt), dan zal die hoeveelheid vrijgekomen aardgas geen explosie (in een keuken) veroorzaken als kort na het vrijkomen van die hoeveelheid aardgas een tweede ontsteking wordt geactiveerd.
Bovenstaande beschouwing voedt de gedachte dat in de cv-ruimte en de daaraan grenzende gang al een explosief mengsel aanwezig moet zijn geweest om een explosie als de onderhavige met alle gevolgen van dien te veroorzaken. De vrijgekomen hoeveelheid gas tijdens de werkzaamheden van [DVOI] heeft daar waarschijnlijk een geringe bijdrage aan geleverd."
3.2 Casni vordert in deze procedure van Nuon N.V. en Nuon Netwerk Services B.V. (hierna tezamen: Nuon), alsmede van DVOI, vergoeding van de schade die zij geleden heeft als gevolg van de explosie op 18 augustus 2003. De rechtbank heeft Nuon en DVOI hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 96.362,20.
In hoger beroep heeft het hof Nuon en DVOI hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 599.862,86.
3.3 Voor zover in cassatie van belang overwoog het hof, kort samengevat, als volgt.
(a) De kritiek van DVOI op het Gastec-rapport heeft met name betrekking op twee punten: de duur van de periode dat de gasleiding is ontlucht en de inhoud van de ruimte(s) waarin het gas/luchtmengsel zich heeft verspreid. Uit de reactie-[betrokkene 3] leidt het hof echter af dat beide punten niet van wezenlijk belang zijn voor de toedracht van de explosie, te weten dat bij de ontluchting van de gasleiding ten onrechte is verzuimd gebruik te maken van een slang, waardoor ten onrechte geen afvoer van het gas/luchtmengsel naar de buitenlucht heeft plaatsgevonden. Het hof leidt uit de reactie-[betrokkene 3] af (1) dat ook wanneer minder gas zou zijn uitgestroomd doordat minder dan 30 seconden zou zijn ontlucht, zich een explosief mengsel zou hebben gevormd, en (2) dat ook wanneer de deur tussen de opstellingsruimte en de tussenruimte openstond, zodat met een groter ruimtevolume gerekend zou moeten worden, zich rond het ontluchtingspunt een gaswolk met explosief mengsel zou hebben opgebouwd; daarvoor is niet vereist dat in de gehele ruimte een homogene vermenging van gas en lucht was opgetreden. In het [A]-rapport van [betrokkene 4] is ten onrechte aangenomen dat de gehele gasleiding ontlucht moest worden; dat was niet het geval omdat dit reeds buiten had plaatsgevonden en alleen het laatste stukje gasleiding binnen nog ontlucht moest worden. De consequentie daarvan is dat bij het ontluchten vrijwel direct 100% gas de opstellingsruimte is binnengestroomd. (rov. 3.10)
(b) De reactie-[betrokkene 4] bevat geen gemotiveerde betwisting van de mening van [betrokkene 3], dat niet wezenlijk relevant is hoeveel seconden precies is ontlucht en wat het precieze volume is geweest van de ruimte waarin de ontluchting plaatsvond. Voorts ondersteunen de door DVOI in het geding gebrachte producties niet de aanname - waarop ook de reactie van [betrokkene 4] berust - dat de gehele ruimte met gas gevuld moet zijn, alvorens een explosie kan plaatsvinden. (rov. 3.11)
(c) De overige kritiekpunten van DVOI (met betrekking tot de ventilatie, de ontstekingsbron en het niet ruiken van gaslucht door de monteurs) zijn onvoldoende onderbouwd, dan wel is onduidelijk wat de consequentie daarvan is voor de bevindingen van Gastec (rov. 3.12).
(d) Het hof maakt de bevindingen van Gastec en [betrokkene 3] dan ook tot de zijne en houdt het ervoor dat de explosie heeft plaatsgevonden als gevolg van het verzuim van de medewerkers van DVOI om bij de ontluchting van de gasleiding in de opstellingsruimte gebruik te maken van een slang, teneinde het gas/luchtmengsel naar buiten af te voeren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de toedracht van de gasexplosie een andere is geweest. DVOI stelt onder verwijzing naar haar deskundige [betrokkene 4] dat de explosie ook veroorzaakt kan zijn door een mengsel van riool- en gaslucht afkomstig uit de toiletten, maar een toereikende onderbouwing daarvan ontbreekt, ook in de reactie van [betrokkene 4]. Het gegeven dat de toiletgroep weggevaagd is door de explosie, acht het hof onvoldoende, nu DVOI niet heeft voorzien in een deskundige onderbouwing of toelichting omtrent de vraag wat dit betekent voor de plaats waar het explosieve mengsel is ontstaan. Het Gastec-rapport heeft de door DVOI geopperde mogelijkheid onder ogen gezien maar als uiterst onwaarschijnlijk bestempeld. Bovendien berust deze hypothese op de veronderstelling dat (een van) de toiletten buiten gebruik was/waren, zodat het normaal aanwezige 'waterslot' in de toiletten niet werkte, maar die stelling is gemotiveerd betwist door Casni en door DVOI niet te bewijzen aangeboden. (rov. 3.13)
(e) Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof voorbijgaat aan het bewijsaanbod van DVOI dat korter dan 30 seconden is ontlucht en dat de deur van de opstellingsruimte naar de tussenruimte open heeft gestaan (rov. 3.15).
(f) Met betrekking tot de vraag of het niet gebruiken van een ventilatieslang door de monteurs van DVOI als onzorgvuldig moet worden aangemerkt, heeft DVOI opgemerkt dat het gebruik van een afvoerslang volgens de VIAG-werkinstructies alleen verplicht is bij het ontluchten van een grote binneninstallatie, maar niet bij een installatie als aanwezig in de coffeeshop. Toch moet het ontluchten van de gasleiding zonder gebruik van een afvoerslang als onzorgvuldig worden aangemerkt, nu in de opstellingsruimte geen toereikende verbinding met de buitenlucht aanwezig was (er was slechts een dakdoorvoer van 80 mm) en het ging om een afgesloten ruimte (ook als de deur naar de tussenruimte openstond, was er geen open verbinding met de buitenlucht). Het Gastec-rapport vermeldt dat het niet veilig is om een gasleiding te ontluchten zonder dat afvoer naar de buitenlucht plaatsvindt. Deze bevinding is onvoldoende gemotiveerd bestreden door DVOI. Het aanbod te bewijzen dat de handelwijze van de monteurs niet onzorgvuldig was, word gepasseerd nu die stelling onvoldoende feitelijk is onderbouwd en toegelicht; DVOI had op dit punt haar verweer nader moeten concretiseren. (rov. 3.16-3.17)
3.4 Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de explosie is veroorzaakt door de werkzaamheden van DVOI in de coffeeshop (rov. 3.10 - 3.15). Onderdeel 2 bestrijdt het oordeel dat het niet gebruiken van een ventilatieslang als onzorgvuldig moet worden aangemerkt (rov. 3.16 - 3.17). Onderdeel 3 heeft geen zelfstandige betekenis.
Voor zover de klachten van het middel zijn aangevoerd door Alliander (die na de appelprocedure rechtsopvolger is geworden van Nuon), kunnen zij niet tot cassatie leiden. Nuon heeft in de feitelijke instanties wel bestreden dat zij uit hoofde van art. 6:171 BW aansprakelijk is voor fouten van DVOI, maar niet dat de gasexplosie is veroorzaakt door de werkzaamheden van DVOI en dat DVOI aldus onrechtmatig heeft gehandeld. Zij kan dit verweer niet voor het eerst in cassatie voeren. Het beroep van Alliander moet dan ook reeds hierom verworpen worden.
3.5 De voornaamste klachten die in onderdeel 1 (in de onderdelen 1.1 - 1.5) worden aangevoerd, houden - samengevat - het volgende in:
A: de interpretatie door het hof van de reactie-[betrokkene 3] is onbegrijpelijk, omdat het onmogelijk is dat, zoals het hof in rov. 3.10 aanneemt, geen (noemenswaardig) verband zou bestaan tussen enerzijds de duur van de gas/luchtuitstroom uit de gasleiding en het volume van de ruimte waarin het gas/luchtmengsel uitstroomde, en anderzijds de kans dat zich een omvangrijke explosie zou voordoen zoals in dit geval is geschied. Niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre een dermate grote explosie kon plaatsvinden, wanneer de duur van de ontluchting en het volume van de ruimte waarin het gas/luchtmengsel uitstroomde bij de vaststelling van de oorzaak van die explosie geen rol van belang zouden spelen. Dat geldt temeer nu in de reactie-[betrokkene 3] is gesteld dat de tijdsduur van de ontluchting bepalend is voor de grootte van de gaswolk en DVOI zich daarop heeft beroepen. De conclusie van het Gastec-rapport is ook gegrond op een berekening uitgaande van een uitstroom van 30 seconden en een ruimtevolume van 7 m³. Ook het oordeel van het hof dat de reactie-[betrokkene 4] geen gemotiveerde betwisting bevat van de mening van [betrokkene 3] dat de duur van de ontluchting en het ruimtevolume niet wezenlijk relevant zijn, is onbegrijpelijk nu DVOI erop heeft gewezen dat het volgens [betrokkene 4] in de coffeeshop ging om een 'huis-tuin-en-keuken' cv-ketel en dat een gasuitstroom gedurende 5-10 seconden uit een dergelijke kleine gasinstallatie geen explosie zal veroorzaken; het hof is hierop niet ingegaan. (onderdeel 1 onder 2.3 - 2.8)
B: de stelling van DVOI dat de explosie kan zijn veroorzaakt door een in de toiletten van de coffeeshop aanwezig mengsel van riool- en gaslucht, is door het hof in rov. 3.13 verworpen, maar die verwerping kan niet redengevend zijn voor het oordeel van het hof dat de explosie is veroorzaakt doordat de medewerkers van DVOI hebben nagelaten bij de ontluchting van de gasleiding een slang te gebruiken om het gas/luchtmengsel naar buiten af te voeren; die verwerping betrof immers slechts een van de verweren van DVOI en zegt niets over het verband tussen het handelen van de DVOI-medewerkers en de explosie. (onderdeel 1 onder 2.11 - 2.13)
C: het hof heeft ten onrechte, althans zonder voldoende motivering, het aanbod van DVOI verworpen tot het leveren van (tegen)bewijs met betrekking tot haar stellingen dat er door haar medewerkers minder dan tien seconden is ontlucht en dat tijdens het ontluchten de deur naar de tussenruimte heeft opengestaan. (onderdeel 1 onder 2.14 - 2.19)
3.6.1 Met betrekking tot de zojuist onder A weergegeven klachten moet in de eerste plaats opgemerkt worden dat het beroep van DVOI op de hiervoor in 3.1 onder (viii) weergegeven reactie-[betrokkene 4], voor zover daarin wordt gesteld dat in de coffeeshop sprake is van een kleine gasinstallatie ('huis-tuin-en-keuken' cv-ketel) en dat het uitstromen van gas gedurende 5-10 seconden uit een dergelijke installatie (waarbij [betrokkene 4] tevens verwijst naar een fornuis) geen explosie zal veroorzaken als kort daarna een ontsteking wordt geactiveerd, langs de feiten heengaat. Tussen partijen staat immers vast dat de ontluchting niet heeft plaatsgevonden vanuit de cv-ketel of een andere (kleine) gasinstallatie, maar vanuit de hoofdkraan bij de gasmeter, na ontkoppeling van de flexibele aansluiting tussen de hoofdkraan en de gasmeter. Gelet op de in het geding vaststaande (grote) opening van de gaskraan waaruit het gas/luchtmengsel is gestroomd (in het door [betrokkene 4] opgestelde [A]-rapport wordt de vrije doorlaat aan het uiteinde van de gasleiding in de desbetreffende ruimte bij geopende gaskraan gesteld op 20 millimeter), behoefde het hof dan ook niet in te gaan op de stelling betreffende ontluchting vanuit een kleine 'huis-tuin-en-keuken' gasinstallatie.
3.6.2 Voorts mist de klacht dat het hof (de reactie-[betrokkene 3] aldus heeft gelezen dat deze) de duur van de uitstroom en het ruimtevolume in het geheel niet van belang heeft geacht, feitelijke grondslag. Het oordeel van het hof moet aldus worden verstaan dat het (de reactie-[betrokkene 3] aldus heeft gelezen dat deze) niet van belang heeft geacht of de uitstroom - zoals
Casni heeft gesteld met verwijzing naar het Gastec-rapport - 30 seconden heeft geduurd en plaatsvond in de opstellingsruimte met een volume van 7 m³, dan wel - zoals DVOI heeft gesteld met verwijzing naar het [A]-rapport - maximaal 10 seconden heeft geduurd en plaatsvond in de opstellingsruimte waarvan de deur naar de tussenruimte openstond. Ook in het laatste geval vormt zich immers, zoals het hof op grond van de reactie-[betrokkene 3] heeft geoordeeld, bij het ontluchtingspunt een gaswolk met een explosief mengsel, waarvoor niet nodig is dat in de gehele ruimte een homogene vermenging van gas en lucht is opgetreden. Aldus ligt in het oordeel van het hof besloten dat het is uitgegaan van de stellingen van DVOI met betrekking tot de ontluchtingsduur (van 5-10 seconden) en het ruimtevolume (waarbij de opstellingsruimte niet was afgesloten omdat de deur naar de tussenruimte openstond), en heeft geoordeeld dat de explosie ook daarvan uitgaande is veroorzaakt door (de wijze van) het ontluchten van de gasleiding door de DVOI-medewerkers.
Dat het hof de reactie-[betrokkene 3] op zojuist vermelde wijze heeft gelezen en dat het dienovereenkomstig heeft geoordeeld, is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de berekeningen in het Gastec-rapport, nu bij die berekeningen immers nog werd uitgegaan van een ontluchtingsduur van 30 seconden en een ruimtevolume van alleen de opstellingsruimte.
3.6.3 Ook overigens is het oordeel van het hof in het licht van de gedingstukken voldoende gemotiveerd. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de in het [A]-rapport naar voren gebrachte andersluidende visie mede gebaseerd is (a) op de veronderstelling dat de gehele gasleiding vanaf het vervangen gedeelte tot aan de gaskraan (ongeveer 60 meter) nog ontlucht moest worden via de gaskraan (waarmee volgens het rapport alleen al 4,2 seconden gemoeid was), en (b) op de veronderstelling dat voor het plaatsvinden van een explosie vereist is dat in de gehele ruimte (opstellingsruimte met tussenruimte) een homogene vermenging van gas en lucht tot een explosief mengsel zou zijn opgetreden; het hof wijst aan het eind van rov. 3.10 erop dat deze veronderstellingen onjuist zijn, hetgeen in cassatie als zodanig niet wordt bestreden.
3.6.4 Op het voorgaande stuiten de hiervoor in 3.5 onder A weergegeven klachten af.
3.6.5 Met de hiervoor in 3.5 onder B weergegeven klacht komt DVOI niet op tegen het oordeel van het hof in
rov. 3.13, dat onvoldoende concrete aanwijzingen bestaan voor de door DVOI naar voren gebrachte alternatieve oorzaak van de explosie (namelijk als gevolg van riool- en gaslucht afkomstig uit de toiletten van de coffeeshop). Betoogd wordt alleen maar dat de verwerping van die alternatieve oorzaak niet redengevend kan zijn voor het oordeel van het hof, omdat het slechts de verwerping van een van meerdere verweren van DVOI betreft en die verwerping geen zelfstandig dragende grond voor het oordeel van het hof kan zijn. Wat dit laatste betreft, mist de klacht feitelijke grondslag, omdat het hof dat niet heeft miskend. Voor het overige faalt de klacht, omdat het hof bij het toekennen van overtuigende waarde aan de conclusies van het Gastec-rapport en de reactie-[betrokkene 3], mede in aanmerking mocht nemen dat er onvoldoende concrete aanwijzingen bestaan voor een andere oorzaak van de explosie.
3.6.6 Nu het hof, zoals hiervoor in 3.6.2 is overwogen, voor zijn oordeel is uitgegaan van de stellingen van DVOI met betrekking tot de ontluchtingsduur en het ruimtevolume, kon het hof voorbijgaan aan de daarop betrekking hebbende bewijsaanbiedingen van DVOI.
De hierop gerichte klacht, zoals hiervoor in 3.5 onder C weergegeven, faalt derhalve.
3.7 De belangrijkste in onderdeel 2 aangevoerde klachten tegen het oordeel van het hof dat de handelwijze van de DVOI-medewerkers onzorgvuldig was, komen kort samengevat op het volgende neer.
Het oordeel van het hof dat DVOI onvoldoende gemotiveerd de bevinding van het Gastec-rapport heeft bestreden dat het niet veilig is een gasleiding te ontluchten zonder dat afvoer naar de buitenlucht plaatsvindt, getuigt van een onjuiste opvatting over bestaan en omvang van de op DVOI rustende stelplicht. Tegenover de stelling van Casni dat DVOI onzorgvuldig heeft gehandeld, kon van DVOI in het kader van haar verweer daartegen slechts de eis gesteld worden dat zij gemotiveerd zou betwisten dat zij niet onzorgvuldig heeft gehandeld, hetgeen zij afdoende heeft gedaan door erop te wijzen dat haar medewerkers hebben voldaan aan de geldende veiligheidseisen in de branche. Voorts heeft het hof ten onrechte meer waarde gehecht aan een rapport van een partijdeskundige dan aan de in de branche geldende veiligheidsnormen die hebben te gelden als een objectieve neerslag van hetgeen naar verkeersopvattingen als veilig heeft te gelden. Bovendien heeft het hof het gedrag van de DVOI-medewerkers ten onrechte niet getoetst aan de zogenaamde Kelderluik-criteria (hoegrootheid van de kans op schade, ernst van de gevolgen, en bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen). Voorts is onbegrijpelijk dat het hof uit de vermelding in het Gastec-rapport dat het veilig is om te ontluchten met behulp van een slang, heeft afgeleid dat het in algemene zin niet veilig is om een gasleiding (kortstondig) te ontluchten zonder dat afvoer naar de buitenlucht plaatsvindt, hetgeen temeer klemt nu volgens de VIAG-werkinstructies het gebruik van een afvoerslang bij ontluchting van een kleine gasinstallatie als die in de coffeeshop niet was voorgeschreven. Ten slotte heeft het hof bij de verwerping van het aanbod van DVOI om te bewijzen dat zij niet onzorgvuldig heeft gehandeld, te hoge eisen gesteld aan de stelplicht van DVOI.
3.8 De klachten missen feitelijke grondslag voor zover zij tot uitgangspunt nemen dat het Gastec-rapport in de verhouding tussen Casni en DVOI beschouwd moet worden als een rapport van een partijdeskundige, waarmee de klachten kennelijk bedoelen: een deskundige die door Casni is ingeschakeld. Gastec is immers niet ingeschakeld door Casni maar juist door haar (andere) wederpartij Nuon.
In dat licht is niet onbegrijpelijk dat het hof gewicht heeft toegekend aan het oordeel van deze deskundige dat het noodzakelijke ontluchten van aansluitleidingen veilig wordt uitgevoerd wanneer het vrijkomende gas/luchtmengsel wordt afgevoerd naar de buitenlucht met behulp van een op het ontluchtingspunt aangesloten slang. Voorts heeft het hof dit deskundigenoordeel - nu het is gegeven naar aanleiding van het onderhavige incident waarbij de DVOI-medewerkers geen slang hebben gebruikt en een explosie is gevolgd - aldus mogen begrijpen, dat het in de onderhavige situatie niet veilig was om te ontluchten zonder een afvoerslang te gebruiken. Anders dan de klachten (ook in dit verband) ten onrechte tot uitgangspunt nemen, ging het immers niet om het ontluchten van een kleine gasinstallatie, maar om het ontluchten van de gasleiding via de hoofdgaskraan. Daarom is niet onbegrijpelijk dat de omstandigheid dat de VIAG-werkinstructie niet voorschrijft dat bij het ontluchten van kleine gasinstallaties een slang wordt gebruikt, naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal legt tegenover de mening van de deskundige dat bij het ontluchten via de hoofdgaskraan in de onderhavige situatie wel een slang gebruikt had moeten worden. Dat oordeel is klaarblijkelijk mede gebaseerd op de kans op een explosie en de ernstige gevolgen daarvan, en de eenvoudige en weinig bezwaarlijke manier om dat te voorkomen door een afvoerslang te gebruiken. In het licht van het voorgaande is dan ook niet onjuist of onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat DVOI, door haar beroep op de VIAG-werkinstructie, onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Tot slot kan ook het passeren door het hof van het aanbod van DVOI om te bewijzen dat zij niet onzorgvuldig heeft gehandeld, niet als onjuist of onbegrijpelijk aangemerkt worden, nu dat aanbod betrekking heeft op een juridische beoordeling en niet vermeld wordt welke voor die beoordeling relevante feiten te bewijzen worden aangeboden (behoudens het feit dat er geen "geschreven norm" of "regelgeving" is waarmee de DVOI-medewerkers in strijd hebben gehandeld).
De hiervoor in 3.7 weergegeven klachten treffen derhalve geen doel.
3.9 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt DVOI en Alliander in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Casni begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, W.D.H. Asser en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 13 juli 2012.