ECLI:NL:HR:2012:BW3780
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de beoordeling van klaagschrift inzake inbeslaggenomen geldbedragen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die zich beklaagde over de voortduring van het beslag op inbeslaggenomen geldbedragen. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij de geldende maatstaf niet miskend had. De klaagster, geboren in 1976 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, stelde dat de Rechtbank met een onjuiste maatstaf had geoordeeld en dat haar eigendomsrecht niet effectief werd beschermd.
De Hoge Raad herhaalde de maatstaf uit een eerdere uitspraak (HR LJN BL2823) en oordeelde dat de Rechtbank de juiste overwegingen had gemaakt. De Hoge Raad concludeerde dat de opvatting van de klaagster onjuist was, omdat de Rechtbank voldoende had beoordeeld of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet had miskend dat de klaagster als rechthebbende kon worden aangemerkt, maar dat het belang van de strafvordering zich tegen de opheffing van het beslag verzette.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klaagster en bevestigt de beslissing van de Rechtbank. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Rechtbank om zorgvuldig te beoordelen of de klaagster als rechthebbende kan worden aangemerkt en of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag rechtvaardigt. Deze beschikking is gegeven in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting.