ECLI:NL:HR:2012:BW5322

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04169
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en de toepassing van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 augustus 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie na echtscheiding. Partijen, een vrouw en een man, waren in 1984 gehuwd en hebben drie dochters. Na de echtscheiding in 2006 was de man verplicht om een maandelijkse bijdrage van € 1.890,-- te betalen aan de vrouw, zoals vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. De man verzocht om wijziging van deze alimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden, omdat de twee oudste dochters weer bij hem waren ingetrokken en de jongste dochter nog bij de vrouw woonde.

Het gerechtshof te 's-Gravenhage had in een eerdere beschikking geoordeeld dat er geen niet-wijzigingsbeding was overeengekomen voor een verlaging van de alimentatie op basis van andere omstandigheden. Het hof oordeelde dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen een relevante wijziging van omstandigheden was, waardoor de man ontvankelijk was in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie. De onderhoudsbijdrage werd vastgesteld op € 590,-- per maand, ingaande 1 augustus 2009.

De vrouw ging in cassatie tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had over de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de wijziging van de alimentatie gerechtvaardigd was, gezien de stelling van de vrouw dat partijen bewust waren afgeweken van de wettelijke maatstaven. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

10 augustus 2012
Eerste Kamer
11/04169
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma en
mr. A. van Staden ten Brink,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 336126/F2 RK 09-1893 van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.079.024.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 juni 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking aangehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 1984 gehuwd. Uit dit huwelijk zijn in 1990, 1992 en 1999 drie dochters geboren. Het huwelijk is op 10 oktober 2006 door echtscheiding ontbonden.
(ii) In de echtscheidingsbeschikking is onder meer bepaald dat de man - naast een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die toen bij de vrouw verbleven - aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen ten bedrage van € 1.890,-- per maand, zulks overeenkomstig het tussen partijen op 31 juli 2006 gesloten echtscheidingsconvenant. Na de echtscheiding is zowel de kinderalimentatie als de partneralimentatie geïndexeerd overeenkomstig de wet.
(iii) In het convenant is onder 3.1 ten aanzien van de partneralimentatie onder meer bepaald:
"Aan de hand van de salarisspecificaties van april 2006, een aantal Trema-normen en afgesproken aannames als neergelegd in een brief van de bemiddelaar aan partijen d.d. 12 mei 2006, zijn op 9 mei 2006 alimentatieberekeningen gemaakt.
Met die gegevens blijkt dat de man aan de vrouw kan voldoen het bedrag ad € 1.552,-- bruto per maand, terwijl de vrouw behoefte heeft aan € 760,-- per maand. Bij die berekeningen is tevens een jusvergelijking gemaakt naar 100% gelijke "vrije ruimte". Volgens die vergelijking zou de man aan de vrouw € 1.889,-- bruto per maand moeten voldoen. Die draagkrachtruimte is gevonden door de kinderalimentatie iets te verlagen en jaarlijks stapsgewijs weer te verhogen. De man zal dan ook aan de vrouw € 1.890,-- bruto per maand voldoen met ingang van het moment dat partijen feitelijk apart wonen."
(iv) De man woont thans samen met een nieuwe partner en haar twee kinderen. De twee oudste dochters van partijen zijn op enig moment weer bij hun vader ingetrokken; een van hen woont inmiddels zelfstandig. De jongste dochter woont nog bij de vrouw.
3.2 In dit geding verzoekt de man wijziging van de partneralimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op de grond dat een niet-wijzigingsbeding in het convenant aan de verzochte wijziging in de weg staat.
3.3 In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat in het convenant weliswaar een niet-wijzigingsbeding als bedoeld in art. 1:159 BW is opgenomen, maar dat dit beding uitsluitend betrekking heeft op een situatie waarin een verhoging van alimentatie wordt verzocht na wijziging van het inkomen of vermogen van de man. Voor zover het een (verzoek tot) verlaging van de partneralimentatie op basis van andere omstandigheden betreft, zijn partijen naar het oordeel van het hof geen niet-wijzigingsbeding overeengekomen (rov. 12, in cassatie onbestreden). Vervolgens heeft het hof onderzocht of sprake is van een situatie als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW. Er dient zich een zodanige wijziging van omstandigheden te hebben voorgedaan dat de overeenkomst (en de beschikking) waarin de onderhoudsverplichting is vastgesteld, niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet (rov. 14). Het hof is van oordeel dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de twee oudste kinderen, gelet op hetgeen partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond en het verband tussen de partneralimentatie en de door partijen getroffen regeling omtrent de verdeling van de zorg en de opvoeding van de kinderen en de mogelijkheden om naast de zorg voor de kinderen te werken, een wijziging van omstandigheden als bedoeld in voormeld wetsartikel betreft, zodat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek (rov. 15), zodat de door de man te betalen partneralimentatie opnieuw moet worden vastgesteld, rekening houdende met alle terzake dienende omstandigheden (rov. 16). Na een bespreking van de behoeftigheid van de vrouw heeft het hof, met wijziging in zoverre van het echtscheidingsconvenant en
van de daarop gebaseerde echtscheidingsbeschikking, de onderhoudsbijdrage van de man vastgesteld op € 590,-- per maand, ingaande 1 augustus 2009, met bepaling dat de vrouw hetgeen zij tot de datum van de uitspraak eventueel teveel heeft ontvangen niet aan de man behoeft terug te betalen. (rov. 17 - 23).
3.4 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof in rov. 14 en 15 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Indien het hof ervan is uitgegaan dat partijen in het convenant niet zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, dan heeft het volgens onderdeel 1.1 hetzij miskend dat de partneralimentatie op grond van de wet wordt vastgesteld aan de hand van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtige, hetzij is het hof ten onrechte eraan voorbij gegaan dat de in het convenant afgesproken alimentatie is gebaseerd op een "jusvergelijking".
Indien het hof wel tot uitgangspunt heeft genomen dat in het convenant is afgeweken van de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie, dan heeft het miskend dat de rechter in dat geval het convenant slechts mag aanpassen als een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten.
Mocht het de zojuist vermelde, tot terughoudendheid nopende maatstaf voor wijziging van een convenant wel hebben aangelegd, dan is onbegrijpelijk waarom de vrouw naar het oordeel van het hof in het licht van de omstandigheden van dit geval geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mocht verwachten (onderdeel 1.2).
3.5 De vrouw heeft in de feitelijke instanties onder meer aangevoerd (verweerschrift eerste aanleg onder 11) dat partijen, door een partneralimentatie overeen te komen die (destijds) boven de draagkracht van de man uitging, bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, en dat daarom een verzoek tot wijziging van die alimentatie eerst kan worden gehonoreerd indien een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Uit de beschikking van het hof kan niet worden opgemaakt of het hof dit betoog heeft gevolgd (en daarom het wijzigingsverzoek van de man heeft getoetst aan voormelde, tot terughoudendheid nopende maatstaf), dan wel heeft geoordeeld dat geen sprake is van een geval dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Enerzijds vermeldt het hof in rov. 13 weliswaar de voormelde, tot terughoudendheid nopende maatstaf voor wijziging van een overeenkomst betreffende partneralimentatie "in een geval waarin partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven", zonder (uitdrukkelijk) te vermelden dat dit geval zich hier voordoet, maar anderzijds wijzen de in rov. 14-16 gebezigde overwegingen niet erop dat het hof die maatstaf in het onderhavige geval heeft toegepast bij zijn onderzoek of de overeenkomst niet meer aan de wettelijke maatstaven beantwoordt. Aldus is zijn oordeel dat zich een wijzigingsgrond als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW voordoet onbegrijpelijk gemotiveerd in het licht van de stelling van de vrouw dat partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. De daarop gerichte klachten van onderdeel 1 zijn gegrond; de overige klachten van onderdeel 1 behoeven geen behandeling.
3.6 Gelet op het voorgaande behoeven ook de klachten van de onderdelen 2 en 3 geen behandeling. Het daarin gestelde kan na verwijzing aan de orde komen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 juni 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 10 augustus 2012.