3.2.3. Het Hof heeft bij de bestreden beschikkingen daartoe in (nagenoeg gelijkluidende bewoordingen) het volgende overwogen:
"Klaagster [c.q. Klager] stelt zich - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de weigering van het openbaar ministerie om de honoraria van de gekozen raadsman te voldoen in strijd is met het bepaalde in artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Uit voornoemde bepaling vloeit immers het recht op vrije keuze van een raadsman voort. Door de weigering van het openbaar ministerie om het beslag op te heffen, wordt die keuzevrijheid ondermijnd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat uit het door de raadsman aangehaalde artikel niet een absoluut recht op een gekozen raadsman voortvloeit in die zin dat de overheid die keuze steeds onverkort zou dienen te faciliteren. In het geval dat klaagster [c.q. klager] niet (meer) over de middelen beschikt om een gekozen raadsman te bekostigen, rust op de overheid slechts de verplichting op haar kosten een raadsman toe te voegen. Voorts heeft de advocaat-generaal zijn ingenomen standpunt gegrond op de omstandigheid dat de geschatte omvang van het onder klaagster [c.q. klager] gelegde en tot op dit moment gehandhaafde conservatoir beslag lager (of in ieder geval gelijk is aan) dan het bedrag dat door het openbaar ministerie is gevorderd ter ontneming van het door de klaagster wederrechtelijk verkregen voordeel.
Na onderzoek in raadkamer is het hof tot het volgende oordeel gekomen.
In artikel 6, derde lid, sub c, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is bepaald dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft zich te laten bijstaan door een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen.
Het hof stelt op grond van de door de raadsman overgelegde urenverantwoording vast dat de raadsman zowel in de straf - als in de bestuurszaak tegen klaagster [c.q. klager] in de periode voorafgaande aan de beslaglegging en de periode daarna werkzaamheden voor klaagster [c.q. klager] heeft verricht.
Uit een zich in het dossier bevindende brief van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 13 augustus 2010 leidt het hof af [in de door de klaagster bestreden beschikking met nummer AV 001454-10:] dat aan een besloten vennootschap geen toevoeging wordt verstrekt. [in de door de klager bestreden beschikking met nummer AV 000831-10:] dat na het einde van de rechtsbijstand door de Raad geen toevoeging met terugwerkende kracht wordt verstrekt.
Anders dan door de advocaat-generaal is gesteld, komt klaagster [c.q. klager] dan ook niet in aanmerking voor een toevoeging van de Raad over de periode waar het klaagschrift betrekking op heeft.