ECLI:NL:HR:2012:BW7368

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00430
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve verjaring in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2002. De verdachte, geboren in 1943 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, was door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor verschillende strafbare feiten, waaronder smaadschrift, eenvoudige belediging, verduistering, valsheid in geschrift en opzettelijke beschadiging van andermans eigendom. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, beoordeeld.

De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen voor wat betreft de beslissingen over de feiten 1, 2, 3 en 5, en dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden in de vervolging voor deze feiten. Tevens werd geadviseerd om de zaak terug te wijzen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de strafoplegging met betrekking tot feit 4. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de feiten 1, 2, 3 en 5 was verstreken, waardoor het recht tot strafvordering was vervallen.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de feiten 1, 2, 3 en 5, en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de strafoplegging voor feit 4. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt de belangrijke rol van verjaring in het strafrecht en de noodzaak voor tijdige vervolging van strafbare feiten.

Uitspraak

5 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/00430
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2002, nummer 20/001474-01, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen wat betreft de beslissingen ten aanzien van de bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging ter zake die feiten, alsmede dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak, gelet op het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde feit 4, zal vernietigen wat betreft de strafoplegging en de zaak in zoverre zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd en voor zover hier van belang -:
1. smaadschrift, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 30 november 1999;
2. eenvoudige belediging, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 29 november 1999;
3. verduistering, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 5 februari 1998;
4. valsheid in geschrift, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 mei 1997 tot en met 5 februari 1998;
5. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, gepleegd op of omstreeks 24 oktober 1999.
Deze feiten zijn bewezenverklaard. Het Hof heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.
2.2. Het bij verstek gewezen arrest van het Hof is uitgesproken op 18 december 2002. Bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een mededeling als bedoeld in art. 366 Sv van 28 maart 2003. Uit de stukken blijkt niet dat gedurende zes jaren nadien enige daad van vervolging is verricht als bedoeld in art. 72 Sr, zoals deze bepaling luidt na de inwerkingtreding van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 596 (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten). De in art. 70, aanhef en onder 2°, (oud) Sr bepaalde termijn van verjaring is wat betreft het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde dus verstreken, zodat ten aanzien van die feiten het recht tot strafvordering is vervallen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde, alsmede de strafoplegging;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde feit op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juni 2012.