ECLI:NL:HR:2012:BW7945

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02770
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van de inleidende dagvaarding en rechtsgeldigheid

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding aan de verdachte. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (LJN AD5163) en concludeert dat de inleidende dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend. De verdachte, geboren in 1970, had ten tijde van de betekening geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waartegen de Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad stelt vast dat uit de processtukken niet blijkt dat er pogingen zijn gedaan om de inleidende dagvaarding uit te reiken aan het door de verdachte opgegeven adres. Dit is cruciaal, omdat de wet vereist dat de dagvaarding op een voor de hand liggend adres wordt betekend, tenzij er geen woon- of verblijfplaats bekend is. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderbouwd dat de betekening geldig was, en vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam is vernietigd. De inleidende dagvaarding wordt als nietig verklaard.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 juni 2012, en de zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2003. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van dagvaardingen en de verplichtingen van de autoriteiten bij het uitreiken daarvan.

Uitspraak

12 juni 2012
Strafkamer
nr. S 10/02770
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2003, nummer 23/001746-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte] alias [alias verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de betekening van de inleidende dagvaarding rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van politie van 20 juni 2002. Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte gaf ons op te zijn genaamd:
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren te: [geboorteplaats] op [geboortedatum]/1970
Geboorteland: [geboorteland]
Nationaliteit: [nationaliteit]
Adres: [a-straat 1]
Plaats: [woonplaats]
Land: Nederland
(...)
Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en waarover wij hem wensten te horen verklaarde hij:
(...)
Mijn vriendin woont op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] en wel op de 2e etage.
(...)
Met mijn woning bedoel ik de woning van mijn vriendin."
2.3. Een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg - houdt in dat die dagvaarding op 13 november 2002 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te Amsterdam, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317 rov. 3.24 sub b).
Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat is getracht de inleidende dagvaarding uit te reiken aan het hiervoor onder 2.2 vermelde adres, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied, is het oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het middel is in zoverre dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam is vernietigd;
verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 12 juni 2012.