ECLI:NL:HR:2012:BW7945
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Betekening van de inleidende dagvaarding en rechtsgeldigheid
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding aan de verdachte. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (LJN AD5163) en concludeert dat de inleidende dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend. De verdachte, geboren in 1970, had ten tijde van de betekening geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waartegen de Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad stelt vast dat uit de processtukken niet blijkt dat er pogingen zijn gedaan om de inleidende dagvaarding uit te reiken aan het door de verdachte opgegeven adres. Dit is cruciaal, omdat de wet vereist dat de dagvaarding op een voor de hand liggend adres wordt betekend, tenzij er geen woon- of verblijfplaats bekend is. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderbouwd dat de betekening geldig was, en vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam is vernietigd. De inleidende dagvaarding wordt als nietig verklaard.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 juni 2012, en de zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2003. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van dagvaardingen en de verplichtingen van de autoriteiten bij het uitreiken daarvan.