2.3. Het Hof heeft omtrent het in de klacht bedoelde verweer het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte in strijd met de Salduz-jurisprudentie niet is gewezen op zijn recht om voorafgaand aan het politieverhoor van 2 januari 2010 een advocaat te raadplegen en evenmin op het feit dat hij als minderjarige tevens recht had op bijstand van een advocaat tijdens dat verhoor. Als gevolg daarvan dient de door verdachte bij die gelegenheid afgelegde verklaring te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman van verdachte.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat op basis van de Salduz-jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en van de Hoge Raad als uitgangspunt geldt dat de verhoren van een verdachte die hebben plaatsgevonden voordat deze is gewezen op zijn consultatierecht in beginsel van het bewijs moeten worden uitgesloten. Anders dan de raadsman is het hof evenwel van oordeel dat de Salduz-jurisprudentie, zowel die van het EHRM als die van de Hoge Raad, duidelijk is waar het gaat om verdachten ten aanzien van wie geen dwangmiddel is toegepast. Het recht op consultatiebijstand, voorafgaande aan het eerste politieverhoor, en - indien het om een minderjarige gaat - bijstand van een advocaat tijdens dat verhoor, is in beginsel beperkt tot een aangehouden verdachte.
De dertienjarige verdachte is op 2 januari 2010 vrijwillig, tezamen met zijn moeder, naar het politiebureau gegaan om een verklaring af te leggen, welke - kort gezegd - inhield dat hij in de nachtelijke uren van 1 januari 2010, een zogeheten draaitol (het hof begrijpt: vuurwerk), waarvan hij de lont had aangestoken, door de brievenbus van een woon- en (tevens) bedrijfspand heeft gegooid, als gevolg waarvan er brand is ontstaan in de hal van dat pand. Aan verdachte werd voorafgaand aan zijn verklaring de cautie gegeven. Gesteld noch gebleken is dat verdachte zijn verklaring tegenover de politie niet in vrijheid heeft afgelegd. Er werd geen aanhouding verricht.
Nu verdachte zich vrijwillig en in het bijzijn van een vertrouwenspersoon naar het politiebureau heeft begeven alwaar geen dwangmiddel is toegepast, is naar het oordeel van het hof niet gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM noch met de daarop gebaseerde vigerende jurisprudentie.
Er heeft zich derhalve ter zake van het verhoor van verdachte geen vormverzuim voorgedaan als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dat zou dienen te leiden tot bewijsuitsluiting of enige andere sanctie. Het door de raadsman op dit punt gevoerde verweer wordt dan ook verworpen."