ECLI:NL:HR:2012:BW8730
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vordering van de benadeelde partij in cassatie en de verplichting tot een met redenen omklede beslissing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering van een benadeelde partij in een strafzaak, waarbij de verdachte in cassatie is gegaan. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof in zijn uitspraak verzuimd heeft een beslissing te nemen over de vordering van de benadeelde partij, zoals vereist door de artikelen 335 en 361, vierde lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bestreden uitspraak geen met redenen omklede beslissing bevatte over deze vordering, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Hierdoor kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover deze geen beslissing bevatte omtrent de vordering van de benadeelde partij. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze in zoverre opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Het beroep van de verdachte wordt voor het overige verworpen. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen voor het deel dat betrekking had op de benadeelde partij.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van vorderingen van benadeelde partijen in strafzaken en de verplichting van de rechter om hierop een gemotiveerde beslissing te nemen. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, omdat het de noodzaak onderstreept van een duidelijke en gemotiveerde uitspraak over vorderingen van benadeelde partijen in het strafrecht.