ECLI:NL:HR:2012:BW9961
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op rechtsbijstand tijdens politieverhoor en de bruikbaarheid van verklaringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het valselijk opmaken van identiteitsbewijzen en oplichting. De verdachte stelde dat haar verklaringen, afgelegd tijdens politieverhoren op 10 en 11 december 2007, uitgesloten moesten worden van het bewijs omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte niet was aangehouden op het moment dat zij op de hoogte werd gesteld van haar verhoor, en dat zij dus de mogelijkheid had om een advocaat te raadplegen voordat zij werd aangehouden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het recht op rechtsbijstand, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, houdt in dat een verdachte voorafgaand aan het verhoor door de politie de gelegenheid moet krijgen om een advocaat te raadplegen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder verklaringen van verdachten als bewijs kunnen worden gebruikt. De Hoge Raad bevestigde dat de bescherming van de rechten van verdachten essentieel is in het strafproces, en dat schendingen van deze rechten kunnen leiden tot uitsluiting van bewijs.