ECLI:NL:HR:2012:BW9966
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een smaadzaak tegen de minister-president
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was aangeklaagd voor smaadschrift jegens de minister-president, waarbij de tenlastelegging was toegesneden op artikel 261 in verbinding met artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad diende te beoordelen of het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks het ontbreken van een klacht van het slachtoffer.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de tenlastelegging niet onverenigbaar was met de bewoordingen ervan en dat de uitleg van de feitenrechter gerespecteerd moest worden, juist was. Het Hof had vastgesteld dat voor de vervolging van het misdrijf geen klacht vereist was op basis van artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de minister-president in deze context als ambtenaar werd aangemerkt, wat de vervolging mogelijk maakte.
De Hoge Raad verwierp ook de argumenten van de verdachte dat de minister-president niet als openbaar gezag kon worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeerde dat de minister-president, gezien zijn functie en benoeming bij koninklijk besluit, wel degelijk als ambtenaar in de zin van de wet kon worden beschouwd. De uitspraak van het Hof werd in zijn geheel bevestigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.