ECLI:NL:HR:2012:BW9975

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01478
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontslag van rechtsvervolging bij beroep op afwezigheid van alle schuld na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 9 december 2007 te Huizen, waarbij hij met zijn auto tegen een boom botste. Het Hof had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. De Advocaat-Generaal had echter cassatie ingesteld, omdat het Hof volgens hem de feitelijke grondslag van het beroep op de strafuitsluitingsgrond niet voldoende had onderzocht. De Hoge Raad oordeelde dat de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd. Het Hof had miskend dat het noodzakelijk is om de feitelijke grondslag van het beroep op afwezigheid van alle schuld te onderzoeken en dat de rechter de feiten moet waarderen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat bij een beroep op een strafuitsluitingsgrond de rechter verplicht is om de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken. Dit betekent dat de rechter niet alleen mag afgaan op de verklaringen van de verdachte, maar ook andere relevante feiten en omstandigheden in overweging moet nemen. In dit geval was er onvoldoende bewijs dat de verdachte enige schuld had aan het ongeval, en daarom kon het Hof niet zonder meer tot ontslag van rechtsvervolging komen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van strafuitsluitingsgronden in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

3 juli 2012
Strafkamer
nr. S 11/01478
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 januari 2011, nummer 23/006108-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terug- dan wel verwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde heeft ontslagen van alle rechtsvervolging op gronden die niet zonder meer begrijpelijk zijn.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 9 december 2007 te Huizen als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Huizermaatweg, komende uit de richting van de Graaf Floris en gaande in de richting van de Fauna, alwaar verdachte in een flauwe bocht naar links met zijn rechtervoorband tegen de aldaar gelegen trottoirrand is aangebotst en met zijn rechtervoorband in de aldaar gelegen grasberm terecht is gekomen, waardoor hij, verdachte, de macht over het stuur is kwijtgeraakt en tegen een in de middenberm van de Huizermaatweg staande boom is aangebotst en vervolgens op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer tot stilstand is gekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is hij, verdachte, toen aldaar tegen een boom aangebotst als gevolg waarvan inzittende [betrokkene 1] letsel heeft bekomen."
2.3. Het Hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, er dan sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de verdachte op die grond moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dienaangaande overweegt het Hof als volgt:
- bij het technisch onderzoek na het ongeval bleek een berekening van de snelheid waarmee de verdachte vlak voor het ongeval heeft gereden niet mogelijk en ook andere relevante gegevens heeft het technisch onderzoek niet opgeleverd. De auto vertoonde geen technische gebreken, die van invloed zouden kunnen zijn op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. De weersomstandigheden waren goed;
- een drietal getuigen in de buurt van het ongeval heeft geen informatie kunnen geven die enig inzicht zou kunnen geven over de toedracht van het ongeval. Medepassagier [betrokkene 2], die rechtsvoor heeft gezeten, verklaart slechts dat de auto aan de rechterzijde de stoeprand heeft geraakt waardoor de auto iets omhoog kwam. De verdachte en de tweede inzittende kunnen zich van het ongeval niets herinneren;
- de verdachte heeft geen middelen gebruikt die de rijvaardigheid zouden kunnen beïnvloeden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit alcohol drinkt - daarom wordt hij vaak als chauffeur (BOB) gevraagd - en dat hij een rustige bestuurder is. Er zijn geen aanwijzingen dat de aandacht van verdachte door het gedrag van zijn medepassagiers, op het moment van het ongeval of vlak daarvoor zou zijn afgeleid.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de aanleiding voor dan wel de oorzaak van het raken van de stoeprand, welke aanraking onmiskenbaar de oorzaak is geweest van de botsing tegen de boom, geen enkele betrouwbare uitspraak kan worden gedaan, noch in technische zin, noch in de sfeer van de rijstijl van de verdachte. De vraag of de verdachte van het raken van de stoeprand ook maar enig verwijt kan worden gemaakt kan dus niet worden beantwoord.
Nu niet is gebleken dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht en ook overigens niet is gebleken van relevante schuld, komt het hof tot de slotsom dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt van het veroorzaken van het ongeval. Hij is daarom niet strafbaar en hij moet van alle rechtsvervolging worden ontslagen."
2.4. Wanneer een beroep op een strafuitsluitingsgrond is gedaan, is de rechter gehouden de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken. Voor aanvaarding van het beroep op een strafuitsluitingsgrond is vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan voldoende aannemelijk acht.
De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd.
2.5. De verdachte heeft naar het oordeel van het Hof terecht een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het verkeersongeval waarvan uit de vaststellingen van het Hof volgt dat dat ongeval door de verdachte als bestuurder van de auto is veroorzaakt. Het Hof heeft echter, in het bijzonder in de overweging dat "niet is gebleken dat de verdachte niet de maximaal te vergen zorg heeft betracht en ook overigens niet is gebleken van relevante schuld" - welke overweging erop neerkomt dat niet is gebleken dat de strafuitsluitingsgrond niet kan worden aanvaard - het hiervoor onder 2.4 weergegeven beslissingskader miskend.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 juli 2012.