ECLI:NL:HR:2012:BX0806

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05049
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse hoedanigheid en oplichting bij verkoop van schoonmaakgerei

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte werd beschuldigd van oplichting door zich voor te doen als iemand die geld inzamelde voor goede doelen, terwijl hij de opbrengst voor zichzelf wilde houden. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen dat de verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van geld, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen konden worden afgeleid. De enkele leugenachtige mededeling dat de opbrengst bestemd was voor een goed doel was daarvoor onvoldoende. De verdachte werd vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.

Daarnaast was er een bewezenverklaring dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen en de 90-jarige [benadeelde 3] door een samenweefsel van verdichtsels had bewogen tot afgifte van geld. De verdachte had zich voorgedaan als iemand die de elektriciteitsmeter kwam vervangen en vroeg hiervoor een eigen bijdrage van € 150,-. Het hof had niet blijk gegeven van een verkeerde opvatting omtrent het begrip 'valse hoedanigheid'. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voor zover daarin telkens is vermeld 'of door een samenweefsel van verdichtsels'. De Hoge Raad sprak de verdachte vrij van deze onderdelen van de tenlastelegging, maar verwierp het beroep voor het overige.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het vaststellen van oplichting en de rol van valse hoedanigheid in dergelijke zaken. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De zaak illustreert de complexiteit van bewijsvoering in oplichtingszaken en de juridische nuances van valse hoedanigheid.

Uitspraak

13 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/05049
KD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 oktober 2010, nummer 20/002333-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, meer in het bijzonder niet dat telkens sprake is van "het aannemen van een valse hoedanigheid" en "een samenweefsel van verdichtsels".
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 1] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerei) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2. hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 2] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerei) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3. hij op 29 april 2008 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 3] medegedeeld dat hij de meter kwam vervangen en dat hij daarvoor een eigen bijdrage van die [benadeelde 3] diende te ontvangen, waardoor die [benadeelde 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212097, d.d. 3 september 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 24-26, voor zover dit inhoudt als verklaring van [verdachte] (verdachte):
Om wat bij te verdienen vent ik poetsartikelen. Ik maak zelf pakketjes. Inkoop kost mij ongeveer 3 euro. Ik heb geen vast werkgebied. Ik kom in Grave en Mill. Om mijn spullen te verkopen verzin ik verschillende verhalen. Ik vertel bijvoorbeeld dat ik geld aan het inzamelen ben voor kinderen. Het geld is eigenlijk voor eigen gebruik. Ik maak per pakketje ongeveer 4 tot 5 euro winst bij een verkoopprijs van 7,50 euro.
Ik adverteer met messen slijpen.
Ik heb het verhaal, dat ik 'voor de meter kom', in het verleden gebruikt. Ik ben in 2005 of 2006 aangehouden geweest voor die oplichtingspraktijken. Volgens mij ben ik rond Koninginnendag (het hof begrijpt: 30 april 2008) in Mill geweest. Ik heb toen poetsspullen verkocht. Ik ga elke dag rond om messen te slijpen. Hierbij probeer ik dan ook poetsspullen te verkopen.
2. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 12 oktober 2010, voor deze inhoudt:
Het kan kloppen dat ik op 26 augustus 2008 in het appartementencomplex aan [de a-straat] in [plaats] bij de appartementen met nummers [1] en [2] aan de deur ben geweest en schoonmaakgerei heb verkocht en daarbij in strijd met de waarheid heb verklaard dat de opbrengst ten bate kwam van een goed doel.
(...)
3. het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212097, d.d. 27 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 19-21, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [benadeelde 1]:
Adres: [a-straat 1] te [plaats].
Ik doe aangifte van oplichting. Op 26 augustus 2008 ging de voordeurbel van mijn appartement. Ik zag door het glas van mijn voordeur dat er een man voor mijn deur stond. Ik deed mijn voordeur open. De man vertelde mij dat hij geld aan het ophalen was voor een goed doel. Hij vertelde dat hij zemen en sponsen voor dit goede doel in een pakketje verkocht. Ik gaf de man een briefje van 10 euro. Ik kreeg 2,50 euro van hem terug. Ik heb van de man een pakketje met zemen en sponsen overhandigd gekregen. Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
4. het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212138, d.d. 26 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 30-32, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [benadeelde 2].
Ik doe aangifte van oplichting. Op 26 augustus 2008 bevond ik mij in mijn woning aan [de a-straat 2] te [plaats]. Ik hoorde dat de voordeurbel ging. Ik keek door het raam langs de voordeur en zag een meneer staan. Ik deed de deur open. Ik hoorde dat de man zei dat hij iets kwam verkopen voor peuterspeelzalen in Grave. Ik zei dat ik dan wel wat wilde kopen en kocht van hem voor 7,50 euro een pakketje met schoonmaakartikelen. Ik gaf hem 7,50 euro. Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
5. het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district De Waarden, team Geldermalsen, met nummer PL083D/08-055358, d.d. 2 mei 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], agent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 36-38, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe namens mijn moeder aangifte van oplichting.
Op 29 april 2008 omstreeks 9.30 uur werd er bij mijn moeder aangebeld. Mijn 90-jarige moeder woont zelfstandig aan de [b-straat 1] in [plaats]. Mijn moeder was op dat moment alleen en opende de voordeur. Voor haar stond een blanke man van ongeveer 40-50 jaar oud. De man vertelde dat hij de meter moest vervangen en dat mijn moeder daarvoor een eigen bijdrage moest betalen van 150 euro. Na wat zoeken vond mijn moeder 50 euro. De man heeft 50 euro meegenomen zonder dat de meter is vervangen. Het geld was mijn moeders eigendom.
Benadeelde: [benadeelde 3].
6. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 30 mei 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 39-40, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik werk als huishoudelijke hulp bij [benadeelde 3], wonende aan de [b-straat 1] te [plaats]. Op 29 april 2008 ben ik naar de woning van [benadeelde 3] gegaan om daar te gaan werken. Ik was hier rond 9.30 uur. De woning is gelegen op de eerste verdieping. Op het moment dat ik naar binnen liep, kwam er een man de trap naar beneden gelopen. Ik hoorde dat de man iets mompelde in de trant van: "Ik ben de messen- en scharensliep". Ik ben naar boven gelopen en zag dat [benadeelde 3] nog haar portemonnee in haar handen had. Ik heb toen aan haar gevraagd wat die man hier kwam doen. Ik hoorde dat zij zei dat hij van de meter was en dat er een nieuwe meter moest komen. Ze had 50 euro aan de man gegeven. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- blanke man, iets getint;
- fijn/tenger postuur;
- 1.60-1.65 meter lang;
- begin 40 jaar oud;
- zwarte wenkbrauwen en zwarte wimpers;
- zwart haar, kort model;
Deze man is de dag eerder ook bij mevrouw (het hof begrijpt: [benadeelde 3]) binnengeweest. Toen wilde hij poetsspullen verkopen. Die dag is hij ook bij de onderburen geweest.
7. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 14 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 41-42, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 3]:
Adres: [b-straat 2] te [plaats].
Rond Koninginnedag (het hof begrijpt: 30 april 2008) belde iemand bij de voordeur aan. Ik zag dat er een man bij de voordeur stond. De man zei tegen mij dat hij poetsspullen verkocht voor de spellen van kinderen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- licht getinte huidskleur;
- normaal postuur;
- 1.65 meter lang;
- geen snor/baard of bril.
8. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 14 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 43-44, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 4]:
Adres: [b-straat 3] te [plaats].
Rond Koninginnedag 2008 (het hof begrijpt: 30 april 2008) ging de voordeurbel. Ik zag dat er een man voor de voordeur stond. De man zei dat hij poetsspullen verkocht voor kinderen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- licht getint;
- 50 jaar oud;
- mager postuur;
- geen gezichtsbeharing of bril."
2.3. De hiervoor onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddelen houden met betrekking tot de bewezenverklaringen van feit 1 en feit 2 in dat de verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door het aannemen van een valse hoedanigheid heeft bewogen tot afgifte van geld, hierin bestaande, zakelijk weergegeven, dat de verdachte zich bij de verkoop van het schoonmaakgerei in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als iemand die geld aan het inzamelen was voor kinderen en daarbij heeft medegedeeld dat de opbrengst van de verkoop ten bate kwam van een goed doel, terwijl de winst van ongeveer 4 tot 5 euro per pakketje poetsartikelen voor hemzelf was bestemd. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zich aldus heeft bediend van een valse hoedanigheid als bedoeld in art. 326 Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het optreden van de verdachte van dien aard was dat hij zich een hoedanigheid heeft aangematigd om onverdiend vertrouwen te wekken en op bedrieglijke wijze gebruik heeft gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend patroon op grond waarvan [benadeelde 1] en [benadeelde 2], die blijkens de door het Hof gebezigde motivering van de straf een hoge leeftijd hadden, mochten verwachten dat de opbrengst van de verkoop van het schoonmaakgerei daadwerkelijk ten goede zou komen aan een goed doel en in die verwachting geld hebben afgegeven.
2.4.1. Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van een goed, als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de onwaarachtige mededelingen waren gericht aanleiding had behoren te geven die onwaarachtigheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en de persoonlijkheid van het slachtoffer (vgl. HR 15 november 2011, LJN BQ8600, NJ 2012/279).
2.4.2. De bewezenverklaringen van feit 1 en feit 2, voor zover inhoudende dat de verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van geld, kunnen, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, niet uit de inhoud van de door het Hof gebezigde (onder 2.2.2 weergegeven) bewijsmiddelen worden afgeleid. De enkele leugenachtige mededeling van de verdachte dat de opbrengst van de verkoop van het schoonmaakgerei voor een goed doel was bestemd, terwijl hij in werkelijkheid voornemens was die opbrengst voor zichzelf te behouden, is daarvoor onvoldoende. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.3. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van dit onderdeel van de tenlasteleggingen onder 1 en 2. Vrijspraak van het gewraakte onderdeel van de tenlasteleggingen doet geen afbreuk aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd, zodat het middel niet tot cassatie met terugwijzing van de zaak of verwijzing daarvan naar een ander hof behoeft te leiden.
2.5. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit heeft het Hof blijkens de onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte het in strijd met de waarheid heeft voorgesteld alsof hij "voor de meter kwam" en daarbij heeft gezegd dat voor het vervangen daarvan een eigen bijdrage van 150 euro betaald moest worden. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof hieruit afgeleid dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen, namelijk die van iemand die namens de leverancier van elektriciteit optrad in verband met het vervangen van de elektriciteitsmeter en uit dien hoofde bevoegd was een daarvoor verschuldigde eigen bijdrage in ontvangst te nemen.
Aldus heeft het Hof niet blijk gegeven van een verkeerde opvatting omtrent het begrip "valse hoedanigheid" als bedoeld in art. 326 Sr.
In het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is vooropgesteld getuigt 's Hofs oordeel dat hetgeen de verdachte [benadeelde 3] heeft medegedeeld ook valt aan te merken als een "samenweefsel van verdichtsels" als bedoeld in art. 326 Sr niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat die mededeling in meer dan één opzicht onjuist was en gelet op hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt omtrent de persoon van [benadeelde 3].
2.6. Het middel treft derhalve ten dele doel.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voor zover daarin telkens is vermeld "of door een samenweefsel van verdichtsels";
spreekt de verdachte vrij van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voor zover telkens inhoudende "of door een samenweefsel van verdichtsels";
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.F. Groos, J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 november 2012.