ECLI:NL:HR:2012:BX3863

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04787
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrek van rijontzeggingstijd bij invordering rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had op 8 december 2009 zijn rijbewijs niet ingeleverd, terwijl hij eerder op 21 september 2009 zijn rijbewijs had afgegeven in een andere zaak die met een transactie was geëindigd. Het Hof had in zijn uitspraak niet de volledige periode van invordering van het rijbewijs in mindering gebracht op de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 had gehandeld door deze periode niet in aanmerking te nemen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het Hof verzuimd had om de tijd dat het rijbewijs was ingevorderd in mindering te brengen op de ontzegging van de rijbevoegdheid. De Hoge Raad heeft vervolgens zelf de juiste beslissing genomen en bepaald dat de tijd dat het rijbewijs van de verdachte vanaf 8 december 2009 was ingevorderd, op de opgelegde ontzegging in mindering moet worden gebracht. De zaak benadrukt het belang van correcte toepassing van de Wegenverkeerswet en de rechten van de verdachte met betrekking tot de invordering van het rijbewijs.

Uitspraak

30 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/04787
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 21 oktober 2011, nummer 24/003042-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Feenstra, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover daarin niet is bepaald dat de tijd die het rijbewijs in de onderhavige strafzaak ingevorderd is geweest op de opgelegde rijontzegging in mindering wordt gebracht en voor zover daarin is bepaald dat de tijd die het rijbewijs in een eerdere strafzaak ingevorderd is geweest op de rijontzegging in mindering wordt gebracht en tot verwerping van het beroep voor het overige. Voorts heeft de Advocaat-Generaal geconcludeerd dat de Hoge Raad, opnieuw rechtdoende, zal bepalen dat de tijd die het rijbewijs in de onderhavige zaak ingevorderd is geweest op de opgelegde rijontzegging in mindering wordt gebracht.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met (naar de Hoge Raad begrijpt) art. 179, zesde lid, WVW 1994 niet de gehele periode gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest in mindering heeft gebracht op de duur van de opgelegde straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 december 2009 in de gemeente Almere als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A6, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 170 kilometer per uur."
2.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot de op te leggen straf, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende beslist:
"Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, gelet op artikel 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte in de zaak met parketnummer 17-540481-09 ingevorderd is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt vast dat het rijbewijs van verdachte in de periode van 21 september 2009 tot en met 25 september 2009 ingevorderd is geweest, zodat die periode op de duur van de bovengenoemde bijkomende straf in mindering dient te worden gebracht."
2.2.3. Met betrekking tot de oplegging van die straf heeft het Hof het volgende overwogen:
"Het hof overweegt ten aanzien van de aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest als volgt. Vast staat dat op 8 december 2009 door de betrokkene niet is voldaan aan de overgifte van het aan hem afgegeven rijbewijs. Blijkens het proces-verbaal heeft de verdachte verklaard dat het rijbewijs nog bij de politie lag in verband met een eerdere invordering. Voorts heeft hij verklaard: "Jullie zoeken het maar uit, mijn rijbewijs kom ik niet brengen".
Op 8 december 2009 is verdachte een kennisgeving van vordering overgifte rijbewijs toegezonden. Op 30 december 2009 heeft de officier van justitie beslist, dat het rijbewijs kon worden teruggegeven aan verdachte. Weliswaar heeft een en ander tot gevolg gehad, dat verdachte gedurende de genoemde periode zich zou schuldig maken aan overtreding van het bepaalde bij artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994), maar nu het rijbewijs niet daadwerkelijk is ingeleverd komt deze periode niet voor aftrek in aanmerking, mede gelet op hetgeen omtrent de duur van de ontzegging is geregeld in het zesde lid van artikel 180 WVW 1994. Het zou immers ongerijmd zijn een periode van niet-inlevering af te trekken, die bij de tenuitvoerlegging tot een verlenging van rechtswege van de periode van de ontzegging zou leiden.
Het hof zal echter, nu de zaak met parketnummer 540481-09 blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 14 september 2011 is afgedaan met een transactie, gelet op het bepaalde in artikel 164, negende lid, WVW 1994, de periode dat het rijbewijs ingevorderd is geweest in deze zaak aftrekken. Het hof gaat daarbij uit van het normale geval, dat de verdachte bericht heeft gekregen dat het rijbewijs kon worden afgehaald. Voor een andere, ruimere periode biedt het dossier geen aanknopingspunten. Het hof heeft daarbij mede gelet op de uit het dossier blijkende onverschilligheid van de verdachte met betrekking tot het in het bezit van het rijbewijs gedurende het deelnemen aan het openbaar verkeer."
2.3. In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende:
(i) naar aanleiding van een op 21 september 2009 in de zaak met parketnummer 540481-09 gedane vordering, heeft de verdachte zijn rijbewijs afgegeven;
(ii) op 25 september 2009 heeft de officier van justitie beslist tot teruggave van het rijbewijs aan de verdachte;
(iii) de hiervoor bedoelde zaak is geëindigd met een transactie;
(iv) op 8 december 2009 is in de onderhavige zaak het rijbewijs van de verdachte gevorderd; de verdachte heeft aan die vordering geen feitelijk gevolg gegeven;
(v) op 30 december 2009 heeft de Officier van Justitie beslist tot teruggave van het rijbewijs aan de verdachte;
(vi) het door de verdachte naar aanleiding van de op 21 september 2009 gedane vordering afgegeven rijbewijs, was ten tijde van de behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep nog niet aan hem teruggegeven.
2.4. Blijkens de toelichting klaagt het middel dat het Hof in strijd met art. 179, zesde lid, WVW 1994 niet de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte sedert 8 december 2009 ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid in mindering heeft gebracht.
2.5. In de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat "mede gelet op hetgeen omtrent de duur van de ontzegging is geregeld in het zesde lid van artikel 180 WVW 1994" die periode niet in aanmerking komt voor aftrek als hiervoor bedoeld, aangezien de verdachte niet heeft voldaan aan de vordering tot overgifte van het rijbewijs nu daadwerkelijke inlevering van het rijbewijs door de verdachte achterwege is gebleven.
2.6. Dat oordeel van het Hof is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte, naar het Hof klaarblijkelijk als vaststaand heeft aangenomen, zijn rijbewijs op 21 september 2009 had ingeleverd in een zaak die geëindigd is met een transactie en dat hij op 8 december 2009 zijn rijbewijs nog niet had teruggekregen. In die omstandigheden moet het rijbewijs met ingang van 8 december 2009 worden beschouwd als te zijn ingevorderd en ingehouden in de onderhavige zaak. Dat brengt mee dat het Hof op grond van art. 179, zesde lid, WWV 1994 had moeten bevelen dat de tijd die het rijbewijs aldus ingevorderd en ingehouden is geweest op de duur van de opgelegde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen in mindering moet worden gebracht.
2.7. Het middel is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd toepassing te geven aan art. 179, zesde lid, WVW 1994;
beveelt dat op de opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden in mindering zal worden gebracht de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte vanaf 8 december 2009 ingevorderd of ingehouden is geweest;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 oktober 2012.