ECLI:NL:HR:2012:BX4299
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ongegrondverklaring van een klaagschrift inzake conservatoir beslag en eigendom van inbeslaggenomen goederen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het klaagschrift van klaagsters, [Klaagster 1] en [Klaagster 2], werd afgewezen. De Rechtbank had vastgesteld dat klaagster 1 niet als eigenaar van de inbeslaggenomen goederen kon worden aangemerkt, waardoor er geen behoefte was aan een onderzoek naar de situatie zoals bedoeld in artikel 94a.3 van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagsters voor zover het beroep betrekking had op de teruggegeven voorwerpen, en tot vernietiging van de beschikking voor de niet-teruggegeven voorwerpen, met verwijzing naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.
De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het conservatoir beslag onder [betrokkene 1] was gelegd in het kader van een ontnemingsvordering. De rechtbank oordeelde dat de betwisting van de stelling van het openbaar ministerie door de raadsvrouwe van de klaagsters onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat er een strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag, gezien de omstandigheden dat het beslag was gelegd onder [betrokkene 1] en dat deze de gang van zaken rondom klaagster 1 bepaalde.
In cassatie werd geoordeeld dat de middelen van de klaagsters niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet hoefde te onderzoeken of de situatie van artikel 94a, derde lid, zich voordeed, omdat de overwegingen van de Rechtbank ten overvloede waren gegeven. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van de Rechtbank, waarbij de inhoud van het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer werd bevestigd.