ECLI:NL:HR:2012:BX4877

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04737
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake bewijsuitsluiting en Salduzrechtspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal uit een personenauto. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de verdachte, afgelegd tijdens politieverhoren, niet als bewijs mochten worden gebruikt omdat de verdachte niet was gewezen op zijn recht op rechtsbijstand, in strijd met de Salduz-jurisprudentie. Het Hof had deze verklaringen uitgesloten van bewijs, maar had desondanks de verdachte toch veroordeeld op basis van andere bewijsmiddelen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met zijn eigen overwegingen had gehandeld door de verklaringen van de verdachte toch als bewijs te gebruiken. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het consultatierecht en de noodzaak voor politie en justitie om verdachte tijdig te wijzen op zijn recht op bijstand.

Uitspraak

2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/04737
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 oktober 2010, nummer 23/001397-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Kuijper en mr. M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 april 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto, merk Ford, type Fiesta, kenteken [AA-00-BB], heeft weggenomen, een (1) magneetsleutel, twee (2) zonnebrillen, een (1) sleutel en een (1) schroevendraaier met zwartkleurig handvat, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door, toen en daar een deurspijl van het rechterportier van die personenauto om te buigen en te verbuigen, te forceren en tegen dat portier te schoppen en aan dat portier te trekken en een dashboardkastje te openen en te doorzoeken en het overige interieur van die auto te doorzoeken."
2.2.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak onder het hoofd "Gevoerde verweren" het volgende overwogen:
"Consultatierecht
De raadsman heeft - onder verwijzing naar de zogenaamde Salduz-jurisprudentie - bepleit dat de processen-verbaal van verhoor van de verdachte van 9 april 2008 en 10 april 2008 dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdachte voorafgaand aan het verhoor niet is gewezen op zijn recht op bijstand door een raadsman of raadsvrouw en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waarborgt - voor zover hier van belang - het aan de verdachte toekomende recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 (inzake Salduz tegen Turkije) is de omvang van dat recht nader omlijnd, in die zin dat het recht op een eerlijke behandeling mede inhoudt het recht op rechtsbijstand tijdens het opsporingsonderzoek. Op 30 juni 2009 is de betekenis van deze uitspraak voor de Nederlandse rechtspraktijk door de Hoge Raad gepreciseerd (LJN: BH3079). In de kern houdt laatstbedoelde rechtspraak een stelsel van instructienormen in voor politie en justitie: de aangehouden verdachte dient voorafgaand aan diens eerste verhoor door de politie op zijn consultatierecht gewezen te worden en in beginsel dient aan hem de gelegenheid geboden te worden dat recht te verwezenlijken, nog voordat dat verhoor wordt gehouden. Nu het door de raadsman bedoelde verhoor van de verdachte heeft plaatsgevonden zonder dat aan verdachte is aangeboden dat hij zich desgewenst kon voorzien van bijstand door een raadsman of raadsvrouw en bedoeld recht ook reeds gold voordat zulks in de rechtspraak was erkend, stelt het hof vast dat aan dit recht niet is voldaan, zodat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het hof zal als rechtsgevolg aan dit verzuim verbinden dat de door verdachte tegenover de opsporingsambtenaren van de politie afgelegde verklaringen niet tot bewijs zullen worden gebezigd. De verklaringen, die verdachte nadien heeft afgelegd, nadat hij was voorzien van bijstand door een raadsman of raadsvrouw, zullen wèl tot bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt dat uitsluiting van de verklaringen van verdachte tegenover de politiebeambten niet leidt tot vrijspraak, gelet op het resterende bewijsmateriaal.
Het verweer faalt derhalve."
2.2.3. Blijkens de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het Hof onder meer als bewijsmiddel gebezigd een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als op 10 april 2008 afgelegde verklaring van de verdachte:
"In de auto kunnen sporen van mij worden aangetroffen. Ik ben niet in de auto geweest, maar mijn handen wel. Mijn handen zijn in de auto geweest. Mijn handen zijn op dingen geweest die je open kunt maken, zoals het dashboardkastje. Ik heb de schroevendraaier uit de auto gestolen."
2.3. Het middel klaagt terecht dat het bezigen als bewijsmiddel van de verklaring van de verdachte in strijd is met de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overweging van het Hof dat de door de verdachte tegenover de opsporingsambtenaren van de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs zullen worden gebezigd.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 2 oktober 2012.