ECLI:NL:HR:2012:BX5126

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00159
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëdiging getuigen-deskundigen in cassatieprocedure en de redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1981, heeft beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij hij gelijktijdig maar niet gevoegd werd behandeld met een medeverdachte. De Hoge Raad behandelt de vraag of de getuigen-deskundigen die in de zaak van de medeverdachte zijn beëdigd, ook rechtsgeldig als getuigen-deskundigen in de zaak van de verdachte kunnen worden gehoord. De Hoge Raad concludeert dat, aangezien de zaken gelijktijdig zijn behandeld, de getuigen-deskundigen de eed of belofte die zij in de zaak van de medeverdachte hebben afgelegd, ook in de zaak van de verdachte hebben afgelegd. Dit leidt tot de verbetering van het proces-verbaal van de terechtzitting, waardoor het middel in zoverre feitelijk niet meer houdbaar is.

Daarnaast wordt in de zaak ook de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM besproken. De Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Ondanks deze overschrijding, oordeelt de Hoge Raad dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De Hoge Raad besluit het beroep te verwerpen, waarbij de opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 160,- en de proeftijd van 2 jaren in overweging worden genomen.

Uitspraak

9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/00159
AJ/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juli 2010, nummer 22/005019-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010 niet blijkt dat de gehoorde getuige-deskundigen zijn beëdigd overeenkomstig het bepaalde in art. 290, vierde lid, Sv, zodat het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid lijdt.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010 houdt onder meer in:
"(...)
De zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] (rolnummer 22-002422-09).
De in de zaak [medeverdachte] opgeroepen getuigen-deskundigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn ter terechtzitting aanwezig.
(...)
De in de zaak [medeverdachte] beëdigde getuige-deskundige, genaamd [getuige 1], geboren op [geboortedatum] 1969, van beroep brigadier van politie en wonende te [woonplaats], verklaart voor zover ter zake van belang:
Ik heb onder andere de navolgende paintballmarker en vuurwapens meegenomen:
- de paintballmarker Tippman X7,
- de vuurwapens Heckler & Koch 416K, M16 karabijnuitvoering in plaats van de Colt M4, de Heckler & Koch MP5 korte uitvoering, de Glock pistool model 17, de Heckler & Koch USP Tactical, de Sig Sauer P228, de Steyr TMP, de AR15 (burgeruitvoering). De AR15 is een zelfde vuurwapen als de M16, alleen de M16 is een automatisch vuurwapen.
De in de zaak [medeverdachte] beëdigde getuige-deskundige, genaamd [getuige 3], geboren op [geboortedatum] 1961, van beroep militair en wonende te [woonplaats], verklaart voor zover ter zake van belang:
Als kenner van vuurwapens vind ik niet dat het paintballwapen Tippmann X7 lijkt op het vuurwapen Heckler & Koch 417. De symbolen op de vuurregelaar zijn wel één op één overgenomen van de Heckler & Koch. Een leek zal er wel bang van worden.
De in de zaak [medeverdachte] beëdigde getuige-deskundige, genaamd [getuige 2], geboren op [geboortedatum] 1953, van beroep docent ontwikkelaar politie academie en inspecteur van politie en domicilie kiezende te Apeldoorn, verklaart voor zover ter zake van belang:
De hier aanwezige paintballmarkers lijken 1 op 1 op bestaande wapens. Artikel 3 van de Regeling wet wapens en munitie zegt dat zogenaamde "categorie I onder 7° voorwerpen" mogen lijken op meerdere wapens. Het kan ook in onderdelen lijken op een wapen. Als wij als werkgroep Advies Wet wapens en munitie een paintballmarker ter beoordeling krijgen dan willen we hem in de doos met deksel erop aangeleverd krijgen. Anders willen we hem niet hebben. De werkgroep beoordeelt de marker met hopper en gasbus, maar ook zonder deze onderdelen. Dit omdat in Nederland, ook overvallen worden gepleegd met zogenaamde look-alikes. De paintballmarker Tippmann X7 is wat mij betreft een kloon van het vuurwapen Heckler & Koch 416 D-uitvoering. Als op een paintballmarker een hopper gelast zou zijn, dan zou ik er voorbeelden van nachtkijkers bij pakken. Nachtkijkers hebben eenzelfde formaat als hoppers. Ook de aanwezigheid van een gasfles zou mijn oordeel niet anders maken, omdat een slachtoffer daar niet naar kijkt.
De voorzitter heeft de raadsman en de verdachte in de onderhavige zaak de gelegenheid gegeven de ter zitting aanwezige getuigen-deskundigen in de zaak [medeverdachte] vragen te stellen."
2.3. Het hiervoor weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de zaak tegen de verdachte gelijktijdig doch niet gevoegd is behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] en dat [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2], die als getuigen-deskundigen waren opgeroepen in de zaak van [medeverdachte] en in die zaak zijn beëdigd, ook in de zaak van de verdachte als getuige-deskundigen zijn gehoord. Het proces-verbaal houdt niet in dat in de zaak van de verdachte is overgegaan tot de beëdiging in de zin van art. 290, vierde lid, Sv in verbinding met art. 299 Sv van de getuige-deskundigen [getuige 1 t/m 3]. In aanmerking genomen dat de zaak van de verdachte gelijktijdig is behandeld met de zaak tegen [medeverdachte], moet het ervoor worden gehouden dat de in beide zaken gehoorde getuigen-deskundigen de eed of belofte die zij hebben afgelegd in de zaak tegen [medeverdachte], ook hebben afgelegd in de zaak van de verdachte. De Hoge Raad leest het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juni 2010 in die zin verbeterd, zodat aan het middel in zoverre de feitelijke grondslag is komen te ontvallen.
2.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, en dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
4.2. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Overschrijding van die termijn kan evenwel niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358). Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 160,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 9 oktober 2012.