ECLI:NL:HR:2012:BX5166

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01711
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewezenverklaring van diefstal met geweld en de betrouwbaarheid van bewijsmiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd op 2 februari 2010 te Haarlem. De verdachte had een laptop en diverse bankbiljetten weggenomen uit een woning, waarbij hij geweld had gebruikt tegen een medebewoner. De verdachte stelde dat hij niet de intentie had om geweld te gebruiken en dat zijn handelen voortkwam uit zelfverdediging, aangezien hij werd aangevallen met een paraplu. Het Gerechtshof had echter geoordeeld dat de verklaring van de medebewoner betrouwbaar was, mede op basis van de geconstateerde zwelling van diens bovenlip.

De Hoge Raad herhaalde in zijn uitspraak eerdere rechtspraak over de eisen die aan de rechter worden gesteld bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van bewijsmiddelen. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de verdachte, dat zich richtte tegen de betrouwbaarheid van de verklaring van de medebewoner, niet kon leiden tot cassatie. De Hoge Raad concludeerde dat de argumenten van de verdachte niet voldoende waren om de bewezenverklaring te ondermijnen. De uitspraak van het Gerechtshof werd bevestigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.

De zaak benadrukt het belang van de rechterlijke beoordeling van getuigenverklaringen en de noodzaak om bij de bewijsvoering zorgvuldig om te gaan met feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad stelde dat de rechter bij de verwerping van verweren inzake de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal niet verplicht is om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren, zolang de bestaande bewijsmiddelen voldoende zijn om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/01711
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 2010, nummer 23/002378-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het bestreden arrest niets inhoudt waaraan het Hof zijn oordeel dat de verbalisanten een zwelling van de bovenlip van [betrokkene 1] hebben geconstateerd, heeft ontleend.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 2 februari 2010 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een laptop merk Sony, type Baio en diverse buitenlandse bankbiljetten en een computermuis merk Trust en een USB adaptor, toebehorende aan [betrokkene 2], welke diefstal tegen [betrokkene 1] werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [betrokkene 1] heeft geduwd en tegen het gezicht heeft geslagen."
3.2.2. De bestreden uitspraak houdt als "nadere bewijsoverweging" het volgende in:
"De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 1] alleen heeft geduwd met de muis van rechterhand, dat hij op dat moment hevige pijn had omdat [betrokkene 1] hem prikte met een paraplu op een plaats in zijn buik waar hij net aan kanker was geopereerd en dat hij niet voornemens was te blijven staan, nu een inbreker niet bepaald op de politie zit te wachten.
Gelet op de door de verbalisanten - die de aangifte van [betrokkene 1] opnamen - geconstateerde zwelling van de bovenlip van [betrokkene 1] ziet het hof echter geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door deze afgelegde verklaring omtrent het door de verdachte toegepaste geweld."
3.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008/69, rov. 3.6 het volgende overwogen:
"Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Bij het bovengenoemde bewijsverweer kan worden gedacht aan een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die - indien juist - onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart-verweer, zo genoemd naar de casus van HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450). Indien de rechter aan de verwerping van een dergelijk verweer nieuwe, nog niet in de bewijsmiddelen voorkomende feiten of omstandigheden ten grondslag legt waarop de bewezenverklaring steunt, moet immers worden gesproken van feiten en/of omstandigheden die door de rechter redengevend voor de bewezenverklaring worden geacht.
Het voorgaande geldt echter niet voor feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal (vgl. bijv. HR 18 mei 1976, NJ 1976, 539 en HR 9 mei 1995, DD 95.334) of aan de verwerping van een verweer dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen (vgl. HR 15 mei 2007, LJN AZ6101). Zulke feiten en/of omstandigheden zijn immers niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan.
Overigens geldt in alle gevallen dat ingeval het feiten en/of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, die stukken ter terechtzitting dienen te zijn voorgelezen of daarvan aldaar de korte inhoud moet zijn medegedeeld (vgl. HR 24 juni 2003, LJN AF7985, NJ 2004, 165 en HR 5 december 2006, LJN AZ0662)."
3.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het te dezen kennelijk gaat om een feit dat ten grondslag is gelegd aan de weerlegging van een verweer inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal, is het middel vruchteloos voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 2 oktober 2012.