ECLI:NL:HR:2012:BX5403

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00010
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over getuigenverzoek en nietigheid van de uitspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in hoger beroep veroordeeld voor een aantal strafbare feiten, waaronder een gewapende overval. De verdediging had ter terechtzitting van het Hof een verzoek gedaan om getuigen te horen, maar het Hof heeft hierop geen met redenen omklede beslissing genomen. Dit verzuim heeft geleid tot de nietigheid van de uitspraak, zoals bepaald in artikel 330 in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek van de verdediging om getuigen te horen onmiskenbaar een voorwaardelijk verzoek was, zoals bedoeld in artikel 331, eerste lid, in verbinding met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het onder 13 tenlastegelegde feit, de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, omdat de overige middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.

Uitspraak

9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/00010
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 november 2010, nummer 22/003291-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het onder 13 tenlastegelegde, de strafoplegging ten aanzien van de misdrijven en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing daarvan naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer over de afwijzing van een ter terechtzitting van 10 november 2010 gedaan verzoek tot het horen van getuigen.
3.2. Aan de verdachte is als feit 13 tenlastegelegd dat:
"(zaak [a-straat]) hij op of omstreeks 16 september 2007 te Rotterdam, in een woning aan de [a-straat 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het/de door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf/misdrijven om met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [betrokkene 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of te dele toebehorend aan [betrokkene 1], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of te dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s), en deze diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1], één en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- onverhoeds en/of gemaskerd via het raam de slaapkamer van [betrokkene 1] is ingeklommen en/of
- een of meer (op (een)) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) heeft getoond aan en/of heeft voorgehouden aan en/of heeft gericht op [betrokkene 1] en/of
- aan [betrokkene 1] heeft toegevoegd de woorden "geld, geld", althans woorden van soortgelijke (bedreigende) aard en/of strekking en/of
- [betrokkene 1] tegen de grond heeft gegooid en/of
- het hoofd van [betrokkene 1] achterover heeft getrokken en/of
- [betrokkene 1] heeft geduwd en/of aan [betrokkene 1] heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is voltooid."
3.3. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van 10 november 2010 gepleit overeenkomstig aan het Hof overgelegde pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen houden in, voor zover thans van belang:
"[a-straat]
(...)
[Betrokkene 2] wijst naar [verdachte]. (...)
[Betrokkene 3] verklaart ook anders dan [betrokkene 2]. Hij verklaart dat [betrokkene 2] er al eerder over gesproken had om die vrouw te pakken en dat [betrokkene 2] op die bewuste avond maar bleef zeggen dat hij nu geld nodig had. [Betrokkene 2] heeft hem ook gevraagd zijn verklaring te veranderen zo verklaart hij bij de rc.
De vraag is wie er in de woning van de aangeefster zijn geweest. (...)
Op basis hiervan meent de verdediging dat de mogelijkheid ook bestaat dat [betrokkene 3] in de woning is geweest. (...)
De verdediging meent dat beide medeverdachten proberen hun eigen aandeel te verkleinen door ten onrechte naar cliënt te wijzen. Beiden verklaren daarbij tegenstrijdig over wiens idee het was om de overval te plegen.
Gelet hierop alsmede gelet op hetgeen is gerelateerd in de zaak [A], gelet op het briefje van [betrokkene 4], gelet op de verklaring van [betrokkene 5] over [betrokkene 6] meent de verdediging dat minst genomen twijfel bestaat over wie betrokken is geweest bij de overval.
De verdediging meent dan ook dat de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] onbetrouwbaar zijn en dienen te worden uitgesloten voor het bewijs.
Indien het Hof de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wel wil bezigen voor het bewijs wordt wederom verzocht om de getuigen [betrokkene 7] en [betrokkene8] te horen met verwijzing naar de eerdere motivering."
3.4. Ter zake van het als feit 13 tenlastegelegde is een bewezenverklaring gevolgd. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op verklaringen van [betrokkene 3] (bewijsmiddel 51) en [betrokkene 2] (bewijsmiddelen 52 en 53).
3.5. Het onder 3.3 weergegeven deel van de door de raadsman voorgedragen pleitaantekeningen bevat onmiskenbaar een in voorwaardelijke vorm gedaan verzoek, als voorzien in art. 331, eerste lid, Sv in verbinding met art. 328 Sv, om toepassing te geven aan art. 315 Sv, welke bepalingen naar luid van art. 415, eerste lid Sv ook op het onderzoek in hoger beroep toepasselijk zijn.
3.6. Noch uit het proces-verbaal van de op 10 november 2010 gehouden terechtzitting van het Hof, noch uit het bestreden arrest blijkt dat zodanige met redenen omklede beslissing is genomen. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
In zoverre treft het middel doel.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven, en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 13 tenlastegelegde, de strafoplegging ter zake van de feiten onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11 en 13, alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 9 oktober 2012.