ECLI:NL:HR:2012:BX5468

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01435
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving door toediening van slaapmiddel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat hij een aangeefster een kop koffie had laten drinken waarin heimelijk een slaapmiddel was vermengd. De feiten van de zaak dateren van 27 september 2006, toen de aangeefster, na het drinken van de koffie, in slaap viel en haar bewegingsvrijheid werd ontnomen. De Hoge Raad oordeelde dat de gedraging van de verdachte niet kon worden gekwalificeerd als wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad stelde vast dat het brengen in een tijdelijke staat van bewusteloosheid of onmacht onder bepaalde omstandigheden kan worden aangemerkt als opzettelijke benadeling van de gezondheid, zoals bedoeld in artikel 300, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de nuance in de kwalificatie van strafbare feiten en de noodzaak om de context van de gedragingen van de verdachte zorgvuldig te overwegen.

De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de kwalificatie van strafbare feiten die verband houden met de toediening van stoffen die de gezondheid van een persoon kunnen benadelen.

Uitspraak

20 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/01435
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 maart 2011, nummer 22/006266-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en de straf- en maatregeloplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het onder 1 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in art. 282 Sr.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 27 september 2006 te Middelburg opzettelijk [het slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, hebbende hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer] een kop/beker koffie, met daarin heimelijk een dosis van het slaapmiddel Dormicum, bevattende de stof Midazolam, doen drinken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in slaap is gevallen en hebbende hij, verdachte, aldus die [slachtoffer] de bewegingsvrijheid ontnomen."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Het proces-verbaal van aangifte van de politie Zeeland, nr. PL1900/06-098790 (pagina's 94 e.v. van het dossier met doorgenummerde pagina's onder nummer PL1900/07-900534), d.d. 27 september 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende:
als de op 27 september 2006 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [het slachtoffer] - zakelijk weergegeven-:
Op woensdag 27 september 2006 ben ik gaan werken in de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] in [plaats].
[Verdachte] ging koffie zetten, als ik kom drinken we eerst koffie. Ik kreeg de koffie in een zwarte beker met witte letters. Op mijn beker stond "black". Ik heb 2 koppen gedronken. De koffie rook en smaakte naar mannenparfum. Toen ik de koffie op had, voelde ik mij duizelig. Volgens mij zei [verdachte] toen tegen mij dat ik maar even moest gaan liggen. Ik ben toen omstreeks 10:00 uur boven op bed in de kinderkamer gaan liggen. Vanaf dat moment weet ik niets meer tot het moment dat ik wakker werd.
Toen ik daar wakker werd zag ik dat het al 12:10 uur was. Ik heb in het Medisch Centrum Middelburg bloed af laten nemen. Dat bloed wordt onderzocht op slaapmiddelen.
4. Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag (pagina's 179 e.v. van het dossier met doorgenummerde pagina's onder nummer PL1900/07-900534), d.d. 20 februari 2007, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog, met een aanbiedingsbrief die als slachtoffer vermeldt: [het slachtoffer].
Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze deskundige:
Ontvangen materiaal
zegelnummer [...]: een bloedmonster van [het slachtoffer] (afgenomen op 27 september 2006 om 17:00 uur)
zegelnummer [...]: een urinemonster van [het slachtoffer]
(afgenomen op 27 september 2006 om 17:00 uur)
Onderzoeksresultaten
Stof Categorie Onderzocht materiaal Resultaat
Midazolam Benzodiazepines Bloed Pos # #
Midazolam Benzodiazepines Urine Aanw
Hydroxymidazolam Benzodiazepines Urine Pos
Midazolam (merknaam Dormicum) is een benzodiazepine.
Benzodiazepines zijn stoffen met een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking.
Conclusie
In het bloed van [het slachtoffer] is Midazolam aangetoond en in de urine Hydroxymidazolam. Deze resultaten passen bij inname of toediening van Midazolam.
Het bewustzijn van [het slachtoffer] kan zijn beïnvloed door de aanwezigheid van Midazolam."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering onder meer het volgende overwogen:
"Uit de aangifte van [het slachtoffer] blijkt dat zij, na het drinken van twee kopjes koffie bij verdachte, onwel is geworden. Volgens aangeefster rook en smaakte de koffie die zij van verdachte kreeg naar mannenparfum. Zij is vervolgens op advies van verdachte op bed gaan liggen, waar zij na ruim twee uur ontwaakte. Aangeefster herinnert zich niets meer vanaf het moment dat ze op bed ging liggen tot het moment dat ze ontwaakte.
(...)
Het hof is voorts, anders dan de raadsman, van oordeel dat aangeefster tijdens haar slaap in een staat van onmacht verkeerde. Zij kon op dat moment immers niet langer vrijelijk haar wil bepalen."
2.4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij de aangeefster een kop/beker koffie met een heimelijk daarin vermengd slaapmiddel heeft doen drinken ten gevolge waarvan zij in slaap is gevallen waardoor hij haar de bewegingsvrijheid heeft ontnomen.
Anders dan het Hof heeft geoordeeld kan zo een gedraging niet worden aangemerkt als wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van art. 282, eerste lid, Sr. Voor zover het middel hierover klaagt is het terecht voorgesteld. Opmerking verdient dat het brengen in een (tijdelijke) staat van bewusteloosheid of onmacht onder omstandigheden kan worden aangemerkt als opzettelijke benadeling van de gezondheid in de zin van art. 300, vierde lid, Sr.
3. Beoordeling van het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos, Y. Buruma, J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 november 2012.