ECLI:NL:HR:2012:BX6917
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de gevolgen van intrekking van een dagvaarding en de behandeling van een bezwaarschrift
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 11/03914 B. De zaak betreft een beklaagde die bezwaar had aangetekend tegen een dagvaarding. De rechtbank had het bezwaarschrift gegrond verklaard en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot buiten vervolgingstelling van de verdachte. De officier van justitie had echter op 15 februari 2011 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De verdachte stelde dat de mededeling van de officier van justitie over de intrekking van de dagvaarding, gedaan na de gegrondverklaring van het bezwaarschrift, betekende dat de tenlastelegging niet langer kon dienen als grondslag voor onderzoek door de strafrechter. Dit werd door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat het schrappen van het voorschrift in artikel 262, derde lid (oud) van het Wetboek van Strafvordering, dat het indienen van een bezwaarschrift de dagvaarding van rechtswege deed vervallen, niet betekent dat een niet-ingetrokken dagvaarding een voorwaarde is voor de verdere behandeling van een bezwaarschrift. De Hoge Raad concludeerde dat de brief van het Openbaar Ministerie enkel bedoeld was om de verdachte te informeren dat de behandeling van de strafzaak niet zou plaatsvinden op de in de dagvaarding genoemde datum. De verdachte kon aan deze brief niet de verwachting ontlenen dat hij niet verder zou worden vervolgd.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie vanuit het Openbaar Ministerie en de juridische implicaties van het intrekken van een dagvaarding in het kader van een bezwaarschriftprocedure.