ECLI:NL:HR:2012:BX8148

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00852 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak betreffende seksueel misbruik van een minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2012 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een aanvrager die eerder was veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. De aanvrager had een gevangenisstraf van 22 maanden opgelegd gekregen door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, na een eerdere veroordeling door de Rechtbank te Rotterdam. De aanvrager heeft in zijn herzieningsverzoek aangevoerd dat er nieuwe verklaringen zijn van getuigen die de betrouwbaarheid van de eerdere getuigenissen in twijfel trekken. Deze getuigen, [betrokkene 4] en [betrokkene 5], stelden dat de beschuldigingen tegen de aanvrager het resultaat waren van een complot door zijn ex-partner en haar moeder om hem te schaden. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de nieuwe verklaringen niet substantieel afwijken van de eerder gepresenteerde verdediging en dat de betrouwbaarheid van de eerdere getuigenissen voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening afgewezen, omdat de aangevoerde omstandigheden geen ernstig vermoeden wekten dat het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De zaak benadrukt de complexiteit van zaken rondom seksueel misbruik, vooral wanneer het gaat om getuigenissen van minderjarigen en de invloed van familieleden op deze getuigenissen.

Uitspraak

25 september 2012
Strafkamer
nr. S 12/00852 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 januari 2006, nummer 22/005539-04, ingediend door mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 23 september 2004 - de aanvrager ter zake van "de eendaadse samenloop van met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest ingestelde beroep in cassatie verworpen bij arrest van 6 september 2011, nr. 10/00865.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Het Hof heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de jaren 1992 tot 1995 te Rotterdam en te Roosendaal, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1988, zijnde zijn minderjarige kind, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], namelijk het meermalen,
- spelen met en/of aanraken van de vagina van [slachtoffer] en/of
- zich aftrekken in de aanwezigheid van [slachtoffer] en/of
- zich doen aftrekken door [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn - verdachtes - penis en/of een vinger in de vagina van [slachtoffer]."
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2004 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb op verschillende adressen in Rotterdam en een korte periode in Roosendaal samengewoond met [betrokkene 1]. De in de dagvaarding genoemde [slachtoffer] is een dochter van ons.
2. Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2001195349-1, d.d. 1 november 2001, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie, en een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 1 november 2001 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben geboren op [geboortedatum] 1988.
De achternaam van mijn moeder is [achternaam betrokkene 1].
Ik wil aangifte doen tegen mijn vader, genaamd [aanvrager]. Mijn vader heeft mij vanaf ongeveer 1992 tot en met 1995 seksueel misbruikt. Sinds 1995 ben ik uit huis geplaatst. Toen ik ongeveer 4 of 5 jaar oud was, begon mijn vader iedere avond naar mij toe te komen als ik in bed lag. Als mijn vader bij mij kwam, speelde hij met mijn geslachtsdeel. Ik moest dan ook aan het geslachtsdeel van mijn vader zitten. Verder herinner ik mij dat als mijn vader bij mij kwam hij zich aftrok en dan moest ik hem aftrekken. Het kwam ook voor dat dit soort dingen overdag gebeurden en het gebeurde niet altijd in bed. Na verloop van tijd ging het verder.
Mijn vader ging dan met zijn plasser bij mijn plasser naar binnen. Wat ik net verteld heb, wat mijn vader allemaal bij mij deed, is in verschillende woningen gebeurd. Wij hebben op verschillende adressen in Rotterdam gewoond. Toen wij in Roosendaal woonden, ging mijn vader verder met mij seksueel te misbruiken. Als ik lag te slapen, kroop mijn vader bij mij in bed en dan ging hij met zijn plasser in mijn plasser.
3. Een proces-verbaal d.d. 11 februari 2004, opgemaakt door mr. P. van Essen, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, en A.M. van Lieshout, griffier. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 11 februari 2004 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Mijn vader deed rare spelletjes met mij.
Mijn vader ging dan aan zijn gevoelige ding zitten, aan zijn penis. Mijn vader zat ook aan mijn kruis. Ik was dan bloot. Ik moest ook wel eens aan de penis van mijn vader zitten. Mijn vader is ook wel eens met zijn penis in mijn lichaam geweest, dat deed heel veel pijn. Mijn vader keek vaak porno-films. Hij zat zich dan af te trekken. Ik moest hem ook aftrekken.
Die spelletjes gebeurden in ieder geval meer dan één keer per week. Ik heb tegen mijn oma en moeder wel eens gezegd dat ik pijn in mijn kruis had.
4. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van de gemeentepolitie Rotterdam, nr. 01/09/93-66-1-0, d.d. 1 september 1993, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], hoofdagent van politie. Dit geschrift houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 1 september 1993 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Mijn vriend, genaamd [aanvrager], is de vader van mijn dochter [slachtoffer], oud 5 jaar. Wij wonen te Rotterdam. Op 29 augustus 1993 vertelde mijn moeder mij dat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat zij pijn in haar 'Meut' had. Zij bedoelde daarmee haar vrouwelijkheid. Twee dagen later zei [slachtoffer] tegen mij dat zij een keer van haar vader mee naar haar slaapkamer moest om een spelletje te doen. [Slachtoffer] vertelde mij dat haar vader toen had gezegd dat zij haar broek uit moest doen en dat daarna haar vader met een vinger in haar 'Meut' was gegaan. Zij vertelde mij dat dat veel pijn had gedaan.
5. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van de gemeentepolitie Rotterdam, nr. 01/09/93-66-1-1, d.d. 3 september 1993, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], hoofdagent van politie. Dit geschrift houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 3 september 1993 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op 01 september 1993 vertelde [betrokkene 1] mij dat haar dochter [slachtoffer], 5 jaar oud, tegen haar had verteld dat [betrokkene 1] vriend [aanvrager] [slachtoffer] mee had genomen naar haar slaapkamertje. Hij zou tegen [slachtoffer] gezegd hebben dat zij een spelletje zouden gaan doen. Hij zou toen met zijn vinger in het meutje van [slachtoffer] geweest zijn. Diezelfde dag vertelde [slachtoffer] ook aan mij het verhaal dat zij tegen haar moeder verteld had. Zij vertelde mij dat haar vader met zijn vinger in haar vrouwelijkheid geweest is.
Zij wees mij zelfs op haar hand de vinger aan die haar vader gebruikt zou hebben. Zij wees naar de middelvinger van haar rechterhand. [Slachtoffer] huilde toen zij dat verteld had.
6. Het proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2001195349-3, d.d. 5 februari 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], hoofdagent, en een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 5 februari 2002 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ben de halfzus van [aanvrager].
[Aanvrager] woonde samen met [betrokkene 1].
Uit deze relatie is een dochter geboren, genaamd [slachtoffer].
[Slachtoffer] kwam wel eens bij mij slapen en ik wilde dat zij zich waste onder de douche. [Slachtoffer] stond dan altijd met gekruiste benen en armen voor haar onderlijf. Ik mocht haar dan ook niet wassen. [Slachtoffer] zei dat er wel eens iemand aan haar had gezeten en dat het een man betrof. Zij zei: '[betrokkene 3], je kent de man wel, het is pappa!' Ik vroeg toen aan [slachtoffer] wat pappa met haar had gedaan. Zij vertelde toen tegen me dat pappa met zijn vinger in haar muts had gezeten om te kijken of ze wormen had. Ze gebruikte ook deze woorden en ze was toen 5 of 6 jaar. Ik heb toen een brief geschreven aan de kinderbescherming."
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak indien het Hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvrage gevoegde verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5], welke beide personen niet eerder als getuigen zijn gehoord. Hun verklaringen hebben de strekking dat de aanvrager slachtoffer is geworden van een door zijn toenmalige partner [betrokkene 1] en haar moeder opgezette actie om - zoals [betrokkene 4] het formuleert - "van [aanvrager] af te komen". Zo heeft [betrokkene 4] verklaard dat [betrokkene 1] tegen haar had gezegd dat zij bij de politie een valse aangifte van het misbruik van haar dochter [slachtoffer] had gedaan ter uitvoering van een plan dat zij samen met haar moeder, de oma van [slachtoffer], had opgevat. Voorts heeft [betrokkene 4] verklaard dat [betrokkene 1] had geprobeerd om haar over te halen mee te werken aan bedoeld complot. De verklaring van [betrokkene 4] wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 5], die een soortgelijk verhaal doet en in het bijzonder heeft verklaard dat "de situatie (de Hoge Raad begrijpt: de beschuldiging van seksueel misbruik aan het adres van de aanvrager) werd gecreëerd door zijn toenmalige vriendin [betrokkene 1], die vond dit dé oplossing om haar relatie met hem te verbreken". Volgens de aanvrage werpen de verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] nieuw licht op de betrouwbaarheid van de destijds door de getuigen [slachtoffer], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] afgelegde en door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaringen. Het Hof heeft bij de bewijsvoering immers de lezing gevolgd die laatstgenoemde getuigen van de loop der gebeurtenissen hebben gegeven. De verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] doen echter - aldus de aanvrage - aan de juistheid van deze lezing ernstig twijfelen.
4.3. Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2005 is de aanvrager niet verschenen en heeft het Hof tegen hem verstek verleend. Het arrest van het Hof waarvan herziening is gevraagd, is gewezen mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alwaar de aanvrager alsmede zijn raadsman wel aanwezig waren. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 3 december 2003 houdt - voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang - het volgende in:
"De raadsman merkt op:
(...) Ik wil graag de dochter [slachtoffer], de moeder van [slachtoffer] en drie kennissen van het gezin, te weten [betrokkene 4], [betrokkene 6] en [betrokkene 6] horen als getuigen. Deze getuigen kunnen verklaren over de gezinssituatie en over wat de moeder en grootmoeder van [slachtoffer] allemaal hebben gezegd. Zij kunnen ontlastende verklaringen afleggen. Ik denk dat hier sprake is van het noodzakelijkheidscriterium. (...)
De officier van justitie merkt op:
(...) [Slachtoffer] en haar moeder kunnen verklaren wat er speelt. Van de andere getuigen zie ik het nut niet in om deze te horen. Zij kunnen alleen verklaren wat ze uit de 6e of 7e hand hebben gehoord. (...)
De verdachte verklaart:
Ik ben het niet eens met de gang van zaken. Ik word beschuldigd van iets waar ik niets mee te maken heb. De eerste aanklacht uit 1993 is na een paar dagen weer ingetrokken. De tweede staat vol leugens. Ook de verklaring van de oma van [slachtoffer] staat vol leugens. Mijn ex heeft ook geen 7 maanden in Roosendaal gewoond. De beschuldigingen kloppen niet. Ik heb nergens mee te maken. [Slachtoffer] is gehersenspoeld door haar moeder en oma. [Slachtoffer] heeft haar eigen visie. Ik heb zelf gehoord dat haar oma [slachtoffer] instrueerde bepaalde dingen te zeggen met de ergste seksuele aantijgingen. Ik heb niets verkeerd gedaan. De kennissen waar mijn raadsman het over had waren goede kennissen van al voor de geboorte van [slachtoffer]. Zij kunnen verklaren wat ze hebben gehoord. Er is ook getracht deze mensen bepaalde dingen in te fluisteren. Er is die tijd een spelletje met mij gespeeld. Mijn vrouw wilde van mij af en uiteindelijk is ze tot dit soort wangedrag gekomen. Ik heb niet aan mijn kinderen gezeten. (...) Nogmaals, de verklaringen in het dossier staan vol leugens. Ik heb de oma van [slachtoffer] al geruime tijd niet meer gezien, dus ik weet niet of zij aan het dementeren is. Zij is de moeder van mijn ex.
Dr. Smit was de huisarts van ons gezin. Mijn ex heeft verklaard dat zij met [slachtoffer] bij haar is geweest en dat de dokter [slachtoffer] niet mocht onderzoeken. Ik neem dit allemaal met een korreltje zout. Dit is allemaal gezegd om mij een poot uit te draaien.
(...)
De rechtbank acht het noodzakelijk om [slachtoffer] en haar moeder te laten horen. Het verzoek om de drie kennissen, [betrokkene 4], [betrokkene 6] en [betrokkene 6], te horen wordt afgewezen. De rechtbank acht dit verzoek niet genoegzaam onderbouwd en acht het horen van deze getuigen niet noodzakelijk in het kader van enige rechtens te nemen beslissing."
4.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2004 heeft de raadsman van de aanvrager aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Deze zaak betreft een familietragedie.
Anders dan de officier van justitie denk ik dat wij cliënt moeten geloven en niet [slachtoffer]. Volgens de officier van justitie is de verklaring van [slachtoffer] duidelijk en eenduidig, maar ik ben het tegenovergestelde van mening.
Zij beschuldigt cliënt en verder kan zij zich weinig meer herinneren.
Cliënt heeft altijd gezegd dat [slachtoffer] gehersenspoeld was door haar oma.
Volgens cliënt haatte oma hem.
Er waren ook allerlei problemen in de familie en misschien heeft oma het hele idee geïntroduceerd.
(...)
Volgens de officier van justitie was cliënt de dominante partner binnen de relatie.
[Betrokkene 1] maakt inderdaad een labiele indruk en zij verklaart steeds weer wat anders. Zij heeft verklaard dat zij [slachtoffer] naar de huisarts heeft gebracht, maar achteraf blijkt dat niet te kloppen, dus moet je haar geloven? Ik denk het niet.
[Betrokkene 1] zou haar aangifte hebben ingetrokken omdat cliënt haar bedreigd zou hebben, maar hij heeft aangegeven hoe de situatie toen was.
Cliënt heeft altijd consistent ontkend en ik verzoek de rechtbank om hem vrij te spreken van het hem tenlastegelegde."
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is weergegeven, volgt dat reeds ten tijde van de behandeling van de zaak door de Rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van met name de getuigen [betrokkene 1] en [slachtoffer] door de verdediging gemotiveerd is bestreden. Het Hof heeft de in die verklaringen gegeven lezing van hetgeen tussen vader en dochter is voor gevallen voldoende betrouwbaar geacht, aangezien het deze verklaringen tot het bewijs heeft gebezigd. Bovendien heeft het Hof de eveneens belastende verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3], van wie is gesteld dat zij (ook) in het beweerde complot zaten, voor het bewijs gebruikt. Hoewel [betrokkene 4] en [betrokkene 5] niet als getuigen zijn gehoord, kan niet worden gezegd dat de strekking van hun lezing het Hof niet bekend was. Immers, de wijze waarop de loop der gebeurtenissen wordt voorgesteld in de bij de aanvrage gevoegde (ongedateerde) verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] wijkt niet wezenlijk af van de reeds eerder bij de Rechtbank door de verdediging geuite twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [slachtoffer]. Ook toen heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat de beschuldigingen niet klopten, dat het slachtoffer is gehersenspoeld door haar moeder en haar oma, dat er in die tijd een spelletje met de aanvrager is gespeeld en dat zijn vrouw van hem af wilde. Gelet op het voorgaande kunnen de aangevoerde omstandigheden, voor zover deze niet reeds ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep aan het Hof bekend zijn geweest, niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 4.1 vermeld.
4.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 september 2012.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.