ECLI:NL:HR:2012:BX8158

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01021 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 25 september 2012 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 12/01021 H, waarin een aanvrage tot herziening werd behandeld. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. B.J. Schadd, had verzocht om herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 24 november 2009 was gewezen. In dat arrest was de aanvrager veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden voor meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage tot herziening aan de hand van de wettelijke grondslagen zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces, en die mogelijk tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De Hoge Raad concludeerde echter dat de aangevoerde omstandigheden niet nieuw waren en dat de rechter die de veroordeling had uitgesproken, deze feiten al kende.

De Hoge Raad oordeelde dat de fouten die door de politie waren gemaakt in de procedure rondom de geheimhoudersgesprekken niet voldoende waren om de aanvrage tot herziening te honoreren. De Hoge Raad wees de aanvrage tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak dat nieuwe feiten daadwerkelijk substantieel en onbekend moeten zijn om tot herziening van een uitspraak te kunnen leiden.

Uitspraak

25 september 2012
Strafkamer
nr. S 12/01021 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 november 2009, nummer 21/002857-08, ingediend door mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 3 juli 2008 - de aanvrager ter zake van 1. "Medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", 2. "Medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", 3. primair "Medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en 4. "Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij van die organisatie leider is", veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak niet zou hebben geleid tot een veroordeling, althans tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, indien reeds toen bekend was geweest dat de politie in de onderhavige zaak tijdens het opsporingsonderzoek (de taps van) de desbetreffende geheimhoudersgesprekken niet alleen niet heeft vernietigd, terwijl was medegedeeld dat zulks wel was geschied, maar ook dat de politie (de inhoud van) deze gesprekken tijdens het onderzoek heeft gebruikt.
3.3. Bij de door het Hof aan de Hoge Raad toegezonden processtukken bevinden zich twee brieven van de Officier van Justitie mr. A. Zuil van 15 januari 2008 respectievelijk 20 februari 2008 met als bijlagen processen-verbaal van 22 januari 2008 respectievelijk 25 januari 2008, opgemaakt door [verbalisant 1], inspecteur van politieregio Gelderland Midden. Verder bevindt zich bij bedoelde stukken nog een "Melding opname telecommunicatie met geheimhouder" van 9 november 2009, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat weliswaar door de politie fouten zijn gemaakt in de procedure met betrekking tot de vernietiging van (de taps van) de geheimhoudersgesprekken, maar dat het Openbaar Ministerie dienaangaande aan de Rechtbank en de verdediging mededeling heeft gedaan en de fouten alsnog heeft hersteld.
3.4. Van de in aanvrage gestelde omstandigheden kan derhalve niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend waren.
3.5. Voor zover in de aanvrage wordt gesteld dat het aangevoerde had dienen te leiden tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, en daarmee wordt gedoeld op de oplegging van een minder zware straf, verdient het volgende opmerking. Onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
3.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 september 2012.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.