ECLI:NL:HR:2012:BX9518

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04533
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht met betrekking tot openbare orde en hinderlijk gedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Utrecht, specifiek van het verstoren van de openbare orde door zich hinderlijk te gedragen op de openbare weg. De feiten betroffen incidenten op 31 augustus en 4 september 2007, waarbij de verdachte zich in het openbaar had opgehouden met het gebruik van verdovende middelen en deel uitmaakte van een groep die hinder veroorzaakte voor voorbijgangers.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van feit 1, dat de verdachte zich 'ten aanschouwe van het daar aanwezige publiek' had gedragen, niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op de bewezenverklaring van feit 1, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van het onder 1 tenlastegelegde feit.

De Hoge Raad benadrukte dat de opvatting dat artikel 10.1 van de APV Utrecht alleen van toepassing is indien aanwijsbare weggebruikers of bewoners kennis hebben genomen van de gedragingen, niet volgt uit de tekst of toelichting van de bepaling. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van feit 2, dat de verdachte zich hinderlijk had gedragen in een groep van harddrugsgebruikers, wel toereikend was gemotiveerd. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de APV en de beoordeling van hinderlijk gedrag in het openbaar.

Uitspraak

13 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/04533
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 30 september 2010, nummer 21/004316-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging ter zake van de feiten 3-6 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde deze op het bestaande hoger beroep ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1. hij op 31 augustus 2007 te Utrecht, op de weg, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht, te weten het Godebaldkwartier, de orde heeft verstoord en zich hinderlijk heeft gedragen, door ten aanschouwe van het daar aanwezige publiek, één of meer voorbereidingen te treffen tot het gebruik van verdovend(e) middel(en) en verdovend(e) middel(en) te gebruiken, althans te hebben gebruikt;
2. hij, op 4 september 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, op de weg, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht, te weten het Smakkelaarsveld, zich zodanig heeft opgehouden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen onnodig overlast of hinder werd veroorzaakt, immers stond hij in een groep van meerdere harddrugsgebruikers en/of alcoholisten en/of daklozen in de doorgaande route, waardoor de doorgang voor overige weggebruikers, bezoekers van het winkelcentrum, werd belemmerd."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik zag/constateerde dat een persoon op of aan de weg of in een publiektoegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde heeft verstoord, zich hinderlijk heeft gedragen, personen heeft lastig gevallen, heeft gevochten, heeft deelgenomen aan een samenscholing, onnodig heeft opgedrongen of door uitdagend gedrag aanleiding heeft gegeven tot wanordelijkheden.
Overtredingsgegevens:
datum: 31 augustus 2007
plaats: Utrecht
locatie: Godebaldkwartier, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
soort weg: een weg
Ik zag dat de verdachte bezig was met het gebruiken van verdovende middelen. Ik zag dat verdachte dit deed door middel van een folie al dan niet met behulp van een aansteker. Door het gebruik van verdovende middelen op de openbare weg werd het veiligheidsgevoel van de weggebruikers aangetast. Tevens werd de openbare orde verstoord.
Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
naam: [achternaam verdachte]
voornamen: [voornaam verdachte]
geboorteplaats: [geboorteplaats]
geboortedatum: [geboortedatum] 1984
Verdachte is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Verdachte gaf aan dat hij toch netjes in een hoekje staat."
2. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik zag/constateerde dat een persoon zich op of aan de weg zodanig opgehouden heeft dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodige overlast of hinder veroorzaakt werd.
Overtredingsgegevens:
datum: 4 september 2007
plaats: Utrecht
locatie: Smakkelaarsveld, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
soort weg: een weg
Ik zag dat verdachte deel uitmaakte van een mij ambtshalve bekende groep van harddruggebruikers en/of daklozen en/of alcoholisten. Ik zag dat deze groep uit ongeveer 8 personen bestond. Ik zag dat zij de doorgaande route, door het zich zo ophouden, belemmerden. Het is ons ambtshalve bekend dat het [zich] hinderlijk ophouden van deze groepen als hinderlijk en bedreigend wordt ervaren. Door de aanwezigheid van deze groepen mijden winkeliers en/of passanten hun bedoelde route en wijken daarvan af.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
naam: [achternaam verdachte]
voornamen: [voornaam verdachte]
geboorteplaats: [geboorteplaats]
geboortedatum: [geboortedatum] 1984
De verdachte is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Verdachte gaf aan dat hij weet dat hij niet op straat mag gebruiken."
3. een als bijlage bij het hiervoor onder 2 vermelde
proces-verbaal gevoegd aanvullend proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Abusievelijk is door mij, verbalisant, de verklaring van de verdachte niet juist genoteerd. De verdachte verklaarde mij, verbalisant het navolgende: "Ik weet dat ik hier niet mag staan"."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Voorts is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het publiek kon kennisnemen van de handelwijze en dat verdachte door zijn gedragingen een zodanige hinder heeft veroorzaakt dat daardoor de openbare orde is verstoord."
2.3. Aangezien de bewezenverklaring van feit 1, voor zover inhoudende "ten aanschouwe van het daar aanwezige publiek" niet kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel slaagt in zoverre.
2.5.1. De tenlastelegging van feit 2 is toegesneden op art. 10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht (hierna: APV Utrecht), zoals deze gold ten tijde van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
2.5.2. Deze bepaling, die onder het hoofdje "Verstoring van de openbare orde e.d." is opgenomen in Hoofdstuk 2 "Openbare orde", Afdeling 1 "Orde en veiligheid op de weg", paragraaf 1 "Bestrijding van ongeregeldheden", luidt:
"Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de openbare orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden."
2.5.3. De toelichting op deze bepaling houdt het volgende in:
"Artikel 9 en 10 Bestrijding van ongeregeldheden
Verstoringen van de openbare orde kunnen zich in velerlei vormen voordoen. De onderhavige artikelen, in het bijzonder artikel 9 en 10, eerste lid, zijn daarom in algemene termen gesteld, teneinde de toepasbaarheid niet nodeloos te beperken.
Bij de bestrijding van (dreigende) ongeregeldheden en wanordelijkheden is het van groot belang dat personen of groepen kunnen worden verspreid, zowel ter voorkoming van escalatie van de gebeurtenissen als ter bescherming van omstanders en voorbijgangers. Het ontbreken van een bevoegdheid als omschreven in artikel 9 maakt een tot wanordelijkheden aanleiding gevende gebeurtenis snel onbeheersbaar voor de politie.
Artikel 10, eerste lid, stelt het verstoren van de openbare orde op zichzelf strafbaar. Deze bepaling maakt het voor de politie mogelijk ordeverstoorders aan te houden zonder dat direct duidelijk behoeft te zijn of zij tevens een strafbaar feit op grond van het Wetboek van strafrecht hebben gepleegd. Vaak zal dit overigens wel het geval zijn."
2.6. Aan het middel ligt ten grondslag de opvatting dat art. 10, eerste lid, APV Utrecht slechts toepasselijk is indien aanwijsbare weggebruikers en/of bewoners kennis hebben genomen van de in die bepaling omschreven gedragingen. De tekst van de bepaling noch de toelichting dwingt evenwel tot die opvatting.
2.7. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het tot bewijs gebezigde proces-verbaal van politie als relaas van de verbalisant inhoudt dat het hem ambtshalve bekend is dat het zich hinderlijk ophouden van groepen harddrugsgebruikers, daklozen en/of alcoholisten op het Smakkelaarsveld te Utrecht als hinderlijk en bedreigend wordt ervaren en dat hun aanwezigheid ervoor zorgt dat winkeliers en/of passanten van hun voorgenomen route afwijken alsmede dat de verdachte op de in de bewezenverklaring vermelde datum en plaats deel uitmaakte van zo een groep, is de bewezenverklaring van feit 2 toereikend gemotiveerd.
2.8. In zoverre faalt het middel.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 november 2012.