ECLI:NL:HR:2012:BX9570
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Cassatie over overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1951, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat mr. A.M. Moszkowicz. De zaak betrof de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat in cassatie niet voor het eerst kon worden geklaagd over de overschrijding van deze termijn. De advocaat-generaal Machielse had geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De opgelegde taakstraf werd verminderd tot 171 uren, met een subsidiaire hechtenis van 85 dagen. De overige klachten van de verdachte werden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat de redelijke termijn niet eerder was ingeroepen tijdens de procedure in hoger beroep. Dit betekende dat het Hof niet verplicht was om te onderzoeken of er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van tijdige klachten over de redelijke termijn in strafprocedures en bevestigt dat de Hoge Raad niet kan ingaan op klachten die niet eerder zijn aangevoerd. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in het kader van de waarborgen die het EVRM biedt aan verdachten in strafzaken.