ECLI:NL:HR:2012:BX9941

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05673
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaken met toepassing van de factor 1,5

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende belastingaanslagen en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had eerder beroep ingesteld tegen uitspraken van de Inspecteur over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2001. De Inspecteur had deze aanslagen gehandhaafd, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken van de Inspecteur en verlaagde de aanslagen en verhogingen, maar de belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over de proceskosten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de factor 1,5 niet had toegepast bij de berekening van de proceskostenvergoeding, zoals voorgeschreven in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Hoge Raad heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 641,50 en gelast dat de Staat het griffierecht van € 112 vergoedt aan de belanghebbende. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toepassing van proceskostenvergoedingen in belastingzaken, en benadrukt het belang van correcte toepassing van de regelgeving omtrent proceskosten. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtsgelijkheid en rechtsontwikkeling in het belastingrecht.

Uitspraak

12 oktober 2012
nr. 11/05673
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 november 2011, nrs. P04/02812 en 05/00646, betreffende belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1991 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1998 en 1999 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Verder zijn aan belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001 aanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De aanslagen, de navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen alsmede de beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslagen en navorderingsaanslagen verminderd, de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden en de boeten verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen 1 tot en met 5 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Middel 6 bevat een klacht over 's Hofs berekening van de op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toegekende proceskostenvergoeding. Het middel is gegrond. Het Hof is ten onrechte eraan voorbij gegaan dat wat betreft de in onderdeel 6.10 van zijn uitspraak genoemde proceshandelingen in zes samenhangende zaken de factor 1,5 moet worden toegepast op grond van onderdeel C2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.3. Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 3.2 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De door het Hof toegekende proceskostenvergoeding ten bedrage van € 615 dient te worden gesteld op € 641,50.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 641,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.