2.2.2. Het Hof heeft omtrent het bewezenverklaarde voorts nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten op grond van argumenten die hierna aan de orde komen. Het hof acht echter zowel feit 1 als feit 2 bewezen. Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
Algemeen
Op 18 oktober 2009 kwam, vanuit Teheran (Iran), per Iran Air op Schiphol aan een zending van twee stenen zuilen. Als telefoonnummer van de afzender was vermeld [002]. In de zuilen bleek 51,548 kilogram opium verborgen te zijn.
Eerder, op 17 december 2008, kwam, vanuit Teheran (Iran), per Iran Air, op Schiphol aan een zending van twee stenen zuilen. Als telefoonnummer van de afzender was eveneens vermeld [002]. In de zuilen bleek 7,716 kilogram opium verborgen te zijn.
Deze modus operandi is zozeer identiek en bijzonder te noemen dat deze erop wijst dat eenzelfde dadergroep zich heeft bezig gehouden met de invoer van beide partijen opium. De raadsman heeft aangevoerd dat verdovende middelen vaker verstopt worden. Dat is waar, maar het gaat in deze zaak niet uitsluitend om het verbergen van de opium op zich, maar om de wijze waarop de opium in deze zaak verborgen was.
Nader feit 1
De partij van 18 oktober 2009 was geadresseerd aan verdachte. Verdachte heeft erkend deze partij op verzoek van de afzender te hebben ingeklaard. Dat is gebeurd op 19 oktober 2009 aan het eind van de middag. Aansluitend heeft verdachte de beide zuilen vervoerd naar Zwolle. Om 19.40 uur heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met een zekere [betrokkene 1]. De inhoud van dat telefoongesprek is zonder bevredigende uitleg zijdens verdachte, welke uitleg ontbreekt, niet anders te kwalificeren dan als een gesprek waarin sprake is van versluierend taalgebruik. Dat is een verschijnsel dat, naar van algemene bekendheid is, vaak voorkomt als het gaat om transacties met betrekking tot verdovende middelen. In het telefoongesprek zegt verdachte dat hij een 'probleem' heeft, waarop [betrokkene 1] reageert met de mededeling dat hij ook een 'probleem' heeft.
[Betrokkene 1] vraagt vervolgens of de vriend van verdachte '10 kilo aan hem kan geven'. Hij zegt ook 'Hij is hier geweest en heeft geld meegenomen'. Verdachte reageert met 'Oké, oké, nu moet je niet daarover praten'. Verdachte heeft aanvankelijk bij de politie telkens verklaard geen idee te hebben waarover [betrokkene 1] het had. Later komt hij daarop terug en verklaart hij dat het gesprek om iets onschuldigs als 10 kilo schapenvlees ging, maar concrete aanwijzingen dat verdachte en Salehi toen en daar inderdaad een transactie over schapenvlees aangingen of voorbereidden ontbreken. De gegeven uitleg is dus ontoereikend.
Nader feit 2
De zending van 17 december 2008 was geadresseerd aan een zekere [betrokkene 2]. De moeder van deze [betrokkene 2], [betrokkene 3], heeft als getuige verklaard dat haar zoon iets voor verdachte had besteld. Het ging om een zending stenen die op Schiphol was aangekomen en waarin drugs waren aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard deze [betrokkene 2] niet te kennen. Die verklaring wordt weerlegd door de hiervoor al kort aangeduide verklaring van de reeds genoemde [betrokkene 3]. Deze getuige verklaart voorts uitdrukkelijk verdachte te kennen. De verklaring van verdachte wordt bovendien weerlegd door het gegeven dat verdachte op 5 mei 2009 een melding bij de politie heeft gedaan van verduistering van zijn auto door [betrokkene 2]. De verklaring van [betrokkene 3] verbindt verdachte rechtstreeks aan de invoer van de partij opium op 17 december 2008. In dat licht bezien is de ontkenning van verdachte deze getuige te kennen niet anders aan te merken dan als een kennelijk leugenachtige verklaring, bedoeld om de waarheid - verdachte heeft deze invoer van opium wel degelijk gepleegd door [betrokkene 2] opdracht te geven de zuilen met opium voor hem te bestellen - te bemantelen.
Conclusie
Het aantreffen op 18 oktober 2009 van opium in de twee ingevoerde, voor verdachte bestemde, stenen zuilen, het ophalen van die stenen zuilen door verdachte, het versluierend taalgebruik in het gesprek met [betrokkene 1] en de bijzondere modus operandi, welke overeenstemt met die welke gebruikt werd op 17 december 2008 waarbij ook van betrokkenheid van verdachte sprake was, bewijst, in onderling verband bezien, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Het aantreffen op 17 december 2008 van opium in de twee ingevoerde stenen zuilen, de verklaring van getuige [betrokkene 3] over de door verdachte tot die invoer gegeven opdracht aan [betrokkene 2], de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte over zijn bekendheid met [betrokkene 2] en de bijzondere modus operandi, welke overeenstemt met die welke gebruikt werd op 18 oktober 2009 waarbij ook van betrokkenheid van verdachte sprake was, bewijst, in onderling verband bezien, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt van concrete activiteiten van verdachte in verband met de voorbereiding van de beide transporten naar Nederland en/of het vervoer tot aan Schiphol. Daarbij moet dus sprake zijn geweest van één of meer onbekende derde(n). Verdachte heeft met deze onbekende derde(n) bewust en nauw samengewerkt door de zuilen met opium in Nederland in te klaren, te vervoeren en over de afzet van de opium telefonische contacten te hebben (feit 1) dan wel door een ander ([betrokkene 2]) in te schakelen om de zuilen met opium naar Nederland te doen komen. Om die reden is sprake van medeplegen.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien alle op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld."