ECLI:NL:HR:2012:BY0269

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04874
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht opzet binnen Nederland brengen van opium met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van opium in Nederland. De tenlastelegging betrof twee feiten: het eerste feit betrof de invoer van ongeveer 51,548 kilogram opium op 18 oktober 2009, en het tweede feit betrof de invoer van ongeveer 7,716 kilogram opium op 17 december 2008. De verdachte had slechts 10 gram opium gecontroleerd doorgevoerd, wat leidde tot de vraag of zijn opzet gericht was op de invoer van de gehele partij opium of slechts op de 10 gram. Het Hof oordeelde dat de verdachte samen met onbekende derden had samengewerkt om de gehele partij opium binnen het grondgebied van Nederland te brengen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de stelling van de verdachte dat zijn opzet slechts op de 10 gram was gericht, niet houdbaar was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de bewezenverklaring van de feiten zoals vastgesteld door het Hof. De uitspraak benadrukt het belang van de samenwerking met onbekende derden in de context van drugshandel en de bewijsvoering die nodig is om opzet te kunnen vaststellen.

Uitspraak

20 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/04874
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 1 november 2011, nummer 24/001117-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"feit 1:
hij in de periode van 18 oktober 2009 tot en met 19 oktober 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 51,548 kilogram van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op 17 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 7,716 kilogram van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. een proces-verbaal van bevindingen, p. 91 tot en met 95 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
Op zondag 18 oktober 2009 kwam op Schiphol per Iran Air aan een houten krat met daarin twee stenen zuilen. Het houten krat was voorzien van een airwaybill met nummer [001]. Een van de stenen zuilen is geopend. Daarin werd een pakket aangetroffen dat was omwikkeld met plastic en carbonpapier. Uit het pakket werd een kleine hoeveelheid stof genomen. Deze werd onderworpen aan een MMC heroïnetest. Die sloeg positief uit.
Op 19 oktober 2009 is door ons, verbalisanten, de aanwezige vermoedelijke heroïne uit de stenen zuilen verwijderd. Vervolgens is 10 gram van de vermoedelijke heroïne terug geplaatst in een van de zuilen. De zuilen zijn weer teruggeplaatst in het krat en het krat is gesloten.
Op 19 oktober 2009 omstreeks 20.25 uur is voormeld krat in de auto van de ontvanger geplaatst en omstreeks
20.28 uur is de ontvanger van voormelde zending bij Menzies aan de Anchoragelaan te Schiphol weggereden. Op dat moment heeft het observatieteam de controle over de zending overgenomen.
2. een proces-verbaal van bevindingen, p. 141 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
Op maandag 19 oktober 2009 omstreeks 23.00 uur werd het pand aan de [a-straat 1] te Zwolle betreden voor een doorzoeking. In het pand werden in de originele gesloten verpakking 2 hardstenen zuilen aangetroffen. Na opening van de zuilen werd 10 gram ruwe opium aangetroffen."
alsmede op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 sub 3-17.
2.2.2. Het Hof heeft omtrent het bewezenverklaarde voorts nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten op grond van argumenten die hierna aan de orde komen. Het hof acht echter zowel feit 1 als feit 2 bewezen. Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
Algemeen
Op 18 oktober 2009 kwam, vanuit Teheran (Iran), per Iran Air op Schiphol aan een zending van twee stenen zuilen. Als telefoonnummer van de afzender was vermeld [002]. In de zuilen bleek 51,548 kilogram opium verborgen te zijn.
Eerder, op 17 december 2008, kwam, vanuit Teheran (Iran), per Iran Air, op Schiphol aan een zending van twee stenen zuilen. Als telefoonnummer van de afzender was eveneens vermeld [002]. In de zuilen bleek 7,716 kilogram opium verborgen te zijn.
Deze modus operandi is zozeer identiek en bijzonder te noemen dat deze erop wijst dat eenzelfde dadergroep zich heeft bezig gehouden met de invoer van beide partijen opium. De raadsman heeft aangevoerd dat verdovende middelen vaker verstopt worden. Dat is waar, maar het gaat in deze zaak niet uitsluitend om het verbergen van de opium op zich, maar om de wijze waarop de opium in deze zaak verborgen was.
Nader feit 1
De partij van 18 oktober 2009 was geadresseerd aan verdachte. Verdachte heeft erkend deze partij op verzoek van de afzender te hebben ingeklaard. Dat is gebeurd op 19 oktober 2009 aan het eind van de middag. Aansluitend heeft verdachte de beide zuilen vervoerd naar Zwolle. Om 19.40 uur heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met een zekere [betrokkene 1]. De inhoud van dat telefoongesprek is zonder bevredigende uitleg zijdens verdachte, welke uitleg ontbreekt, niet anders te kwalificeren dan als een gesprek waarin sprake is van versluierend taalgebruik. Dat is een verschijnsel dat, naar van algemene bekendheid is, vaak voorkomt als het gaat om transacties met betrekking tot verdovende middelen. In het telefoongesprek zegt verdachte dat hij een 'probleem' heeft, waarop [betrokkene 1] reageert met de mededeling dat hij ook een 'probleem' heeft.
[Betrokkene 1] vraagt vervolgens of de vriend van verdachte '10 kilo aan hem kan geven'. Hij zegt ook 'Hij is hier geweest en heeft geld meegenomen'. Verdachte reageert met 'Oké, oké, nu moet je niet daarover praten'. Verdachte heeft aanvankelijk bij de politie telkens verklaard geen idee te hebben waarover [betrokkene 1] het had. Later komt hij daarop terug en verklaart hij dat het gesprek om iets onschuldigs als 10 kilo schapenvlees ging, maar concrete aanwijzingen dat verdachte en Salehi toen en daar inderdaad een transactie over schapenvlees aangingen of voorbereidden ontbreken. De gegeven uitleg is dus ontoereikend.
Nader feit 2
De zending van 17 december 2008 was geadresseerd aan een zekere [betrokkene 2]. De moeder van deze [betrokkene 2], [betrokkene 3], heeft als getuige verklaard dat haar zoon iets voor verdachte had besteld. Het ging om een zending stenen die op Schiphol was aangekomen en waarin drugs waren aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard deze [betrokkene 2] niet te kennen. Die verklaring wordt weerlegd door de hiervoor al kort aangeduide verklaring van de reeds genoemde [betrokkene 3]. Deze getuige verklaart voorts uitdrukkelijk verdachte te kennen. De verklaring van verdachte wordt bovendien weerlegd door het gegeven dat verdachte op 5 mei 2009 een melding bij de politie heeft gedaan van verduistering van zijn auto door [betrokkene 2]. De verklaring van [betrokkene 3] verbindt verdachte rechtstreeks aan de invoer van de partij opium op 17 december 2008. In dat licht bezien is de ontkenning van verdachte deze getuige te kennen niet anders aan te merken dan als een kennelijk leugenachtige verklaring, bedoeld om de waarheid - verdachte heeft deze invoer van opium wel degelijk gepleegd door [betrokkene 2] opdracht te geven de zuilen met opium voor hem te bestellen - te bemantelen.
Conclusie
Het aantreffen op 18 oktober 2009 van opium in de twee ingevoerde, voor verdachte bestemde, stenen zuilen, het ophalen van die stenen zuilen door verdachte, het versluierend taalgebruik in het gesprek met [betrokkene 1] en de bijzondere modus operandi, welke overeenstemt met die welke gebruikt werd op 17 december 2008 waarbij ook van betrokkenheid van verdachte sprake was, bewijst, in onderling verband bezien, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Het aantreffen op 17 december 2008 van opium in de twee ingevoerde stenen zuilen, de verklaring van getuige [betrokkene 3] over de door verdachte tot die invoer gegeven opdracht aan [betrokkene 2], de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte over zijn bekendheid met [betrokkene 2] en de bijzondere modus operandi, welke overeenstemt met die welke gebruikt werd op 18 oktober 2009 waarbij ook van betrokkenheid van verdachte sprake was, bewijst, in onderling verband bezien, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt van concrete activiteiten van verdachte in verband met de voorbereiding van de beide transporten naar Nederland en/of het vervoer tot aan Schiphol. Daarbij moet dus sprake zijn geweest van één of meer onbekende derde(n). Verdachte heeft met deze onbekende derde(n) bewust en nauw samengewerkt door de zuilen met opium in Nederland in te klaren, te vervoeren en over de afzet van de opium telefonische contacten te hebben (feit 1) dan wel door een ander ([betrokkene 2]) in te schakelen om de zuilen met opium naar Nederland te doen komen. Om die reden is sprake van medeplegen.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien alle op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat het onder 1 bewezenverklaarde opzet op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van ongeveer 51,548 kilogram opium ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld:
- dat op 18 oktober 2009 (feit 1) vanuit Teheran (Iran) op Schiphol een zending van twee stenen zuilen is aangekomen waarin opium verborgen bleek te zijn;
- dat opsporingsambtenaren op 19 oktober 2009 die opium uit de zuilen hebben verwijderd en 10 gram opium daarin hebben teruggeplaatst;
- dat de zending blijkens de airwaybill was geadresseerd aan de verdachte, welke zending vervolgens door de verdachte op verzoek van de afzender op 19 oktober 2009 is ingeklaard en vervoerd naar Zwolle;
- dat de verdachte onderweg een telefoongesprek heeft gevoerd waarin zijn gesprekspartner vraagt of de vriend van de verdachte "10 kilo aan hem kan geven";
- dat al eerder, te weten op 17 december 2008 (feit 2), een vergelijkbare zending van twee zuilen, bevattende opium, vanuit Teheran op Schiphol is aangekomen;
- dat als afzender van beide zendingen hetzelfde telefoonnummer was vermeld;
- dat de eerdere zending was geadresseerd aan een zekere [betrokkene 2], die volgens diens moeder de bestelling had gedaan voor de verdachte.
3.3.1. Het middel steunt onder meer op de stelling dat, nu slechts 10 gram opium door de verdachte op Schiphol is opgehaald en naar Zwolle is vervoerd, diens opzet niet gericht kan zijn geweest op de invoer in Nederland van de in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid van ongeveer
51,548 kilogram opium.
3.3.2. Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag. Het Hof heeft overwogen dat niet blijkt van concrete activiteiten van de verdachte in verband met de voorbereiding van de beide transporten naar Nederland, zodat sprake moet zijn geweest van een of meer onbekende derde(n), met wie de verdachte voorafgaande aan de inbeslagneming van de partij opium - als medepleger - bewust en nauw heeft samengewerkt. Deze samenwerking was, blijkens de bewezenverklaring, gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen - in de betekenis die in art. 1, vierde lid, Opiumwet aan dit begrip wordt gegeven - van een hoeveelheid van ongeveer 51,548 kilogram opium. De stelling dat het opzet van de verdachte gericht was op het verdere vervoer van slechts 10 gram opium stuit daarop af.
3.4. In zoverre faalt het middel.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 november 2012.