ECLI:NL:HR:2012:BY0486
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak administratieve rechter; niet-ontvankelijkheid op grond van art. 78 RO
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [verzoekster] tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, sector bestuursrecht. De rechtbank had zich eerder uitgesproken over een geschil betreffende de toekenning van sociale voorzieningen, gerelateerd aan het dienstverband van [verzoekster]'s vader bij het voormalig Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. De Hoge Raad verwijst naar de uitspraak van de rechtbank van 20 augustus 2007, die aan de beschikking is gehecht.
De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is op basis van artikel 78 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel bepaalt dat de Hoge Raad geen kennis neemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van rechtbanken die als administratieve rechter hebben geoordeeld, tenzij er een wettelijke bepaling is die dit mogelijk maakt. In dit geval is er geen dergelijke wettelijke bepaling.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, strekt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad volgt deze conclusie en stelt vast dat het Reglement van inwendige dienst van de Hoge Raad geen bevoegdheid schept voor cassatie, maar enkel regelt welke kamer de zaak behandelt.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven.